Faunabeheer

kopje algemeen WBE

 

Schade- en overlastbestrijding, populatiebeheer en jacht

 

Op onze website staan bijna alle soorten die met het faunabeheer in Limburg en Nederland beheert worden op basis van een faunabeheerplan dat opgesteld wordt door de betrokken Faunabeheereenheden en wij proberen zo duidelijk mogelijk aan te geven wat deze diersoorten zijn en hoe e.e.a. v.w.b. het beheer en schadebestrijding mogelijk is op basis van de Omgevingswet.

Sinds de invoering van de Flora- en Faunawet (FF-wet) per 1 april 2002 zijn alle inheemse vogels en zoogdieren in principe beschermd. Dit houdt in dat handelingen die er toe leiden dat deze dieren worden verontrust, verjaagd, gevangen, gedood of worden belemmerd zich voort te planten, verboden zijn. Alle wilde zoogdieren (met uitzondering van Zwarte Rat, Bruine Rat, en Huismuis) die van nature in Nederland voorkomen, en alle vogelsoorten die van nature op het grondgebied van de Europese Unie voorkomen, zijn in principe beschermd. Alleen wanneer er belangrijke redenen zijn om van deze bescherming af te wijken kan daar door de overheid ( Provincie of Rijk) toestemming voor worden verleend.

In de meeste gevallen doet de overheid dat alleen als de noodzaak daartoe goed is aangetoond. Dit gebeurt voor de belangrijkste schade of beheersoorten met een Faunabeheerplan (FBP), opgesteld door de Faunabeheereenheid (FBE).

Het is een niet geringe inspanning in alle provincies geweest om binnen de aangegeven (dwingende) kaders van de beschermende regelgeving van de Flora- en faunawet (Ff-wet), Wet natuurbescherming en nu in de Omgevingswet, het beleid (inclusief jurisprudentie), die slechts onder strikte voorwaarden inbreuken toestaan, een Faunabeheerplan af te ronden van behoorlijke kwaliteit en met breed draagvlak mede gebaseerd op basis van toereikende terugkoppeling naar de respectievelijke achterbannen.  Vooral in het begin van het ontbreken van de juiste cijfers over de niet wildsoorten en niet planmatig tellen van de schade veroorzakende diersoorten was nogal een probleem. Nu wij 20 jaar verder zijn deze gegevens er wel voor de meeste faunabeheer soorten, waar de Faunabeheerplannen zijn opgesteld.

Deze periode is wetenschappelijk bezien lang genoeg om harde conclusies te trekken of een ontheffing/omgevingsvergunning efficiënt en effectief is geweest. Daarbij dient ook rekening te worden gehouden met de eigen bijzondere belangen van de vier fracties (jachthouders) binnen de Faunabeheereenheden, te weten Jacht (KNJV/NOJG), Landbouw (LLTB), Particulier Grondbezit (LPG) en Terrein Beherende Organisaties (TBO’s: Limburgs Landschap, Natuurmonumenten, Staatsbosbeheer).

Andere factoren spelen ook een grote rol bij het al dan niet ontstaan van schade en/of de ontwikkeling van een populatie dieren, zoals ziekten, voedselaanbod of weersomstandigheden. Het is daarom niet altijd duidelijk of bij een daling van de schade in een bepaald jaar dit te danken is aan de verlening van een ontheffing/omgevingsvergunning voor verjagend afschot. Andersom kan echter ook niet zonder meer worden geconcludeerd dat een ontheffing/omgevingsvergunning niet goed heeft gewerkt als de uitgekeerde schade is toegenomen. Langdurige monitoring zal in de toekomst wel meer duidelijkheid kunnen gaan geven.

De Faunabeheereenheid heeft een coördinerende rol bij schadebestrijding en beheer dat door de aangesloten Wildbeheereenheden wordt uitgevoerd. faunabeheerplannen opgesteld door de faunabeheereenheden en goedgekeurd door provincies die een evenwichtige, planmatige en gebiedsgerichte uitoefening van schadebestrijding, populatiebeheer en jacht verzekeren. Een planmatige aanpak biedt een betere waarborg voor de instandhouding van populaties van de betreffende diersoorten dan wanneer elke grondgebruiker of jachthouder afzonderlijk, ieder voor zijn eigen gebied, het beheer voert. In Limburg heeft op basis van het Faunabeheerplannen de provincie ontheffingen/omgevingsvergunningen verstrekt om schade te bestrijden. In deze perioden zijn over het gebruik van de ontheffingen /omgevingsvergunning gerapporteerd en gemonitord.

Voor het opstellen van het Faunabeheerplannen heeft het Faunabeheerplan 2005-2010 als basis gediend. Gebleken is namelijk dat dit plan goeddeels aan de verwachtingen heeft voldaan, en zijn er aanwijzingen dat met het Faunabeheerplan 2005-2010 de goede richting is ingeslagen:

  • De grondgebruikers en jagers zelf zijn over het algemeen tevreden over de resultaten van verjagend afschot ter beperking of voorkoming van schade (daar waar men weet dat er een middel beschikbaar is om in te grijpen, wordt geringe schade eerder getolereerd);
  • De ontheffingen hebben er in elk geval niet toe geleid dat de gunstige staat van instandhouding van een bepaalde diersoort waarvoor een ontheffing is verstrekt, in het gedrang is gekomen;
  • De voorwaarden van de ontheffingen/omgevingsvergunningen worden in het algemeen in Limburg en ook in onze Wildbeheereenheid goed nageleefd.

Omgevingsvergunning in het kader van Schade- en overlastbestrijding, populatiebeheer en jacht

Het vangen en doden van dieren moet voldoen aan de eisen van verstandig en duurzaam gebruik.

Duurzaam gebruik wordt in het eerder aangehaalde Biodiversiteitsverdrag gedefinieerd als het gebruik van bestanddelen van de biologische diversiteit op een wijze en in een tempo die niet leiden tot achteruitgang van de biologische diversiteit op de lange termijn.

Het vangen en doden van in het wild levende dieren is overeenkomstig de regels die zijn voorzien in dit aanvullingsbesluit alleen toegestaan, als dat geschiedt met het oog op nauwkeurig omschreven doelstellingen die betrekking hebben op het natuurbeheer en op bepaalde maatschappelijke belangen, en als de staat van instandhouding van de betrokken diersoorten niet in het geding komt.

Dit principe ligt ook ten grondslag aan de in dit aanvullingsbesluit uitgewerkte regimes voor:

– schadebestrijding, uitgevoerd door grondgebruikers;

– overlastbestrijding door gemeenten;

– populatiebeheer, uitgevoerd door faunabeheereenheden en wildbeheereenheden; en

– jacht, uitgevoerd door jachthouders.

Voor degenen die bij schadebestrijding, overlastbestrijding, populatie-beheer en jacht zijn betrokken, voorziet dit aanvullend Besluit Kwaliteit Leefomgeving ( BAL) in regels over het effectief voorkomen en bestrijden van schade en overlast, over het deskundige gebruik van middelen, en over het goed jachthouderschap.

Onder de begrippen schadebestrijding, overlastbestrijding, populatiebeheer en jacht wordt het volgende verstaan.

  1. Bij schadebestrijding gaat het om de maatregelen die een grondgebruiker mag nemen tegen dieren die schade aan zijn eigendommen veroorzaken.
  2. Bij overlastbestrijding gaat het om maatregelen die gemeenten binnen een in het omgevingsplan of de omgevingsverordening begrensde bebouwings-contour (voorheen: «de bebouwde kom») kunnen nemen ter bestrijding van overlast veroorzakende dieren.
  3. Populatiebeheer houdt in dat op basis van een planmatige en langdurige aanpak de omvang van populaties van diersoorten wordt beperkt als dat nodig is vanwege de ernst of omvang van de schade of de bedreiging van een publiek belang, zoals de volksgezondheid of verkeersveiligheid.
  4. Jacht is het vangen en doden van wild ter uitoefening door een jachthouder van zijn jachtrecht, zonder dat daarvoor een omgevingsvergunning voor een flora- en fauna-activiteit is vereist.

Schadebestrijding en overlastbestrijding kunnen alleen plaatsvinden als bij ministeriële regeling (landelijke schadesoorten) of omgevingsverordening (provinciale schadesoorten of overlast) de bestrijding is aangewezen als vergunningvrije activiteit en wordt voldaan aan de voorwaarden en beperkingen van die regeling of verordening. Verder kunnen schadebestrijding en overlastbestrijding plaatsvinden op grond van een door gedeputeerde staten van de betrokken provincie verleende omgevingsvergunning voor een flora- en fauna-activiteit. Populatiebeheer vereist te allen tijde een omgevingsvergunning voor een flora- en fauna-activiteit van gedeputeerde staten van de betrokken provincie.

Voor jacht op vogels moet zijn voldaan aan de daarvoor in artikel 7 van de vogelrichtlijn en de in de eerder aangehaalde Benelux-overeenkomst op het gebied van de jacht en de vogelbescherming gestelde voorwaarden en beperkingen. De habitatrichtlijn staat geen jacht toe op de soorten van communautair belang, genoemd in bijlage IV bij de richtlijn, omdat deze soorten bedreigd, kwetsbaar of zeldzaam zijn. Op de soorten die worden genoemd in bijlage V bij de richtlijn is in principe wel jacht mogelijk, zolang verzekerd is dat dit verenigbaar is met het behoud van deze soorten in een gunstige staat van instandhouding (artikel 14). Op grond van beide richtlijnen zijn ook bij de jacht niet-selectieve vangmiddelen verboden.

De specifieke regels en instrumenten op het vlak van schadebestrijding, overlastbestrijding, populatiebeheer en jacht waarin de Omgevingswet, zoals aangevuld door de Aanvullingswet natuur Omgevingswet, en het onderhavige aanvullingsbesluit voorzien betreffen:

  1. de aanwijzing van de landelijke schadeveroorzakende diersoorten voor het bestrijden waarvan de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit bij ministeriële regeling vrijstelling van de omgevingsvergunningplicht voor flora- en fauna-activiteiten kan verlenen aan grondgebruikers en de daaraan verbonden voorwaarden en beperkingen; Artikelen 11.43, eerste lid, 11.44, tweede lid, en 11.57, onder b, en 11.58, tweede lid, Bal.
  2. de gevallen waarin en de voorwaarden waaronder provincies bij omgevingsverordening vrijstelling van de omgevingsvergunningplicht voor flora- en fauna-activiteiten kunnen verlenen aan grondgebruikers voor bestrijding van dieren van in de provincie schadeveroorzakende soorten en aan gemeenten voor bestrijding binnen een in het omgevingsplan of de omgevingsverordening begrensde bebouwings-contour (voorheen: «de bebouwde kom») van dieren van in de provincie overlastgevende soorten; Artikelen 11.42, 11.44, tweede en derde lid, 11.50, 11.52, tweede en derde lid, 11.56 en 11.58, tweede en derde lid, Bal.
  3. faunabeheerplannen opgesteld door de faunabeheereenheden en goedgekeurd door provincies die een evenwichtige, planmatige en gebiedsgerichte uitoefening van schadebestrijding, populatiebeheer en jacht verzekeren; Artikel 8.1 Omgevingswet, artikel 11.63 Bal en artikelen 6.1 tot en met 6.4 Ob
  4. de verplichting voor jachthouders met een omgevingsvergunning voor een jachtgeweeractiviteit om onderdeel uit te maken van wildbeheereenheden, die de uitvoering van het faunabeheerplan bevorderen en coördineren, en om aan faunabeheereenheden gegevens over het afschot te verstrekken; 73Artikel 8.2 Omgevingswet, artikel 6.3, vierde lid, Ob
  5. de bejaagbare soorten, periodes waarbinnen de jacht is opengesteld en de overige voorwaarden en beperkingen waaronder de jacht kan worden uitgeoefend; Artikel 8.3 Omgevingswet en artikelen 11.64 tot en met 11.67 en 11.71 Bal.
  6. de te gebruiken middelen

Gebruik van middelen voor het vangen of doden van dieren mogen worden gebruikt.

Ook vloeien eisen aan middelen voort uit verschillende op grond van de Benelux-overeenkomst op het gebied van de jacht en de vogelbescherming vastgestelde besluiten van het Comité van Ministers van de Benelux. De specifieke regels over het gebruik van middelen voor het vangen of doden van dieren waarin de Omgevingswet, zoals aangevuld door de Aanvullingswet natuur Omgevingswet, en het onderhavige aanvullingsbesluit voorzien betreffen:

  1. de verplichting om onnodig lijden van dieren te voorkomen;Artikel 11.28 Bal
  2. de omgevingsvergunningplicht en beoordelingsregels voor het gebruik van niet-selectieve vangmiddelen; Artikel 5.1, tweede lid, onder g, Omgevingswet, artikelen 11.40 en 11.48 Bal en artikelen 8.74j, eerste lid, en 8.74k, eerste lid, Bkl
  3. de omgevingsvergunningplicht en beoordelingsregels voor het gebruik van een jachtgeweer («jachtgeweeractiviteit») of jachtvogels («valkeniersactiviteit»), die geldt ongeacht of deze middelen worden ingezet bij de jacht in eigenlijke zin of anderszins worden gebruikt voor het (vangen of) doden van dieren; Artikel 5.1, eerste lid, aanhef en onder f en g, Omgevingswet, artikelen 8.74t en 8.74w Bkl
  4. de aanwijzing van middelen en methoden die mogen worden ingezet bij de jacht;Artikel 11.71, eerste lid, Bal
  5. de aanwijzing van middelen en methoden die mogen worden ingezet voor het vangen of doden van vogels;Artikelen 8.74p en 8.74q Bkl, in samenhang met artikel 8.74o Bkl en artikel 11.44, vierde lid, Bal
  6. algemene regels over het gebruik van het jachtgeweer (activiteiten, plaatsen), eisen aan het geweer zelf en aan de munitie, en de aansprakelijkheidsverzekering; Artikel 8.4 Omgevingswet en artikelen 11.75 tot en met 11.84 Bal.
  7. algemene regels over het gebruik van jachtvogels en het gebruik van eendenkooien; Artikelen 11.85 en 11.86 Bal
  8. algemene regels over plaatsen waar het onder zich hebben van bepaalde middelen is verboden en over verboden handel in middelen; Artikelen 11.72 en 11.73 Bal
  9. erkenning van examens voor jachtgeweeractiviteiten, valkeniersactiviteiten en het gebruik van eendenkooien; Artikelen 11.87 tot en met 11.92 Bal