Ganzen

ganzen-polder

1. Algemeen

In Nederland overwinteren steeds meer ganzen. Het zijn er nu zo’n 2 miljoen. Nederland is aantrekkelijk vanwege de vruchtbare landbouwgebieden en zachte winters. Deze zorgen voor een continu aanbod van kort en eiwitrijk gras. Ook wintergranen staan op het menu. Bovendien is er in ons land veel water, waar de vogels veilig kunnen overnachten.

Naast overwinterende en doortrekkende ganzen zijn er soorten die in Nederland broeden. Een toenemend aantal grauwe ganzen, brandganzen, kolganzen, Nijlganzen en Canadese ganzen broedt in ons land, waarbij de vogels schade kunnen aanrichten in onder meer grasland, graszaad, suikerbieten en aardappelen. Maar ook andere akkerbouwgewassen, vollegrondsgroenten en bloem(bol)gewassen kan schade ontstaan. Een soortgroep die niet wordt bedreigd, maar momenteel wel volop in de belangstelling staat.

Afhankelijk van de soort graast een gans zeven tot twaalf uur per dag. Hij werkt dan een halve tot een hele kilo gras naar binnen. Ganzen moeten zoveel eten omdat hun spijsvertering niet efficiënt werkt. Driekwart van het opgenomen voedsel verlaat het lichaam in de vorm van ganzenkeutels. Een gans produceert daardoor elke vier minuten een keutel.

Zowel in Europa als op het Noord-Amerikaanse continent behoren ganzen tot de meest succesvolle vogelsoorten. Ze wisten in de afgelopen decennia te profiteren van het rijke voedselaanbod dat de moderne landbouw ze in de winter biedt, terwijl de jachtdruk in veel landen verminderde. Veel soorten namen dan ook sterk in aantal toe.

De gans is een watervogel die tot dezelfde familie behoort als zwanen en eenden: Anatidae. Ganzen hebben een vrij fors lichaam bekleed met (dons)veren, een lange nek, stevige poten en een sterke snavel. Afhankelijk van de soort is een gans 75 tot 90 cm lang en weegt hij 2 tot 4 kilo. De gemiddelde leeftijd van een gans ligt tussen de 15 en 25 jaar.

In Nederland komen rond de vijftien verschillende soorten ganzen voor: Herkenningskaart-Ganzen-en-Zwanen

  • Brandgans
  • Dwerggans
  • Grauwe gans
  • Canadese gans
  • Indische gans
  • Kleine rietgans
  • Kolgans
  • Nijlgans
  • Roodhalsgans
  • Rotgans
  • Sneeuwgans
  • Soepgans
  • Taigarietgans
  • Toendrarietgans
  • Witbuikrotgans

De meeste ganzensoorten zijn soorten die hier van nature voorkomen. De afgelopen drie decennia zijn hier ook ganzensoorten verschenen wiens leefgebied zich oorspronkelijk niet in Nederland bevindt. Denk hierbij aan de Canadese gans, Indische gans en Nijlgans. Ook de soepgans is een bijzondere in het rijtje. Een andere benaming voor deze gans is ‘verwilderde boerengans’. Deze ganzen zijn afstammelingen van losgelaten of ontsnapte gehouden ganzen.

Zowel in de Arctis als in onze omgeving breidden ze hun broedgebieden uit. De watervogeltellingen van Sovon laten zien dat tegenwoordig op het hoogtepunt van het winterseizoen tot ruim twee miljoen ganzen in ons land verblijven. De meeste daarvan zijn broedvogels uit Noord- en Oost-Europa en de Arctische toendra’s tussen Spitsbergen en West-Siberië. Een kleiner, maar groeiend deel heeft betrekking op eigen broedvogels. Grauwe ganzen maakten sinds de jaren zestig een spectaculaire comeback, aanvankelijk gevierd als een natuurbeschermingssucces.

De Nederlandse broedpopulatie van de brandgans is inmiddels groter dan die in het Oostzeegebied. Exoten als nijlgans en Canadese gans waren eveneens succesvol en koloniseerden zowel ons land als aangrenzende delen van buurlanden. Over de omvang van de ganzenpopulaties in de zomer zijn we minder goed geïnformeerd, maar schattingen wijzen op een kleine 600.000 vogels. De meerderheid daarvan bestaat uit grauwe ganzen.

De groeiende aantallen ganzen roepen in toenemende mate weerstand op. Problemen met landbouwschade, veiligheid van vliegverkeer, voedselverrijking van vennen, mogelijk negatieve effecten op andere broedvogels en schade aan (bijzondere) vegetaties wakkerden de roep om maatregelen in de afgelopen jaren sterk aan. Een consortium van natuurbeschermingsorganisaties, terreinbeheerders en landbouworganisaties, ook wel bekend onder de naam G7 (en recent aangevuld met de 12 provincies), sloot eind 2012 een akkoord om de populaties van broedende en overzomerende ganzen in belangrijke mate te reduceren, en voor exoten een nulstand na te streven. Tegelijk worden voor de overwinterende ganzen rustgebieden ingericht en wordt afschot ter verjaging beperkt tot kwetsbare gewassen.

Ganzenbeleid

De toename van ganzen in Nederland leidt tot een toenemende roep om maatregelen. Afschotcijfers laten zien dat in de zomer van 2010 en het daaropvolgende winterseizoen 2010/11 ten minste 187.000 ganzen werden geschoten (excl. vangsten en exoten). Voor het grootste deel waren dit grauwe ganzen (71%) en kolganzen (26%). In de winter gaat het om afschot ter verjaging van ganzen naar speciale opvanggebieden, in de zomer om schadebestrijding en vooral populatiebeheer, want de overzomerende ganzen worden als de grootste schadeveroorzakers beschouwd en de provincies zetten dan hun beleid via de Fbe’s om deze standen te reduceren van maart t/m oktober met ruimere middelen, dan voorheen.

grauwe-ganzen-op-het-land

Ondanks het zogenaamde ondersteunend afschot nam de mate van concentratie van overwinterende ganzen in de opvanggebieden sinds 2005/06 niet toe. Afschot in het zomerhalfjaar leidt vooralsnog niet tot meetbare effecten op de broedpopulatie, deels omdat het niet altijd de plaatselijke broedvogels betreft, maar ook vogels van elders.

Om de effecten van de maatregelen goed te kunnen volgen, is het cruciaal dat de uitgevoerde acties en de consequenties voor de populatiedynamiek van de ganzen goed worden vastgelegd – lokaal, regionaal en op landelijke schaal. Echter, de versnippering van verantwoordelijkheden en decentralisering van beleid maken het momenteel niet gemakkelijk om goed inzicht te krijgen in de actuele aantallen geschoten en gevangen vogels. Hetzelfde geldt voor de kosten die met het beheer van ganzen zijn gemoeid. Voor een goede evaluatie van maatregelen, zoals die in het kader van het ganzenakkoord van de Ganzen7 en de Provincies zouden worden ontwikkeld, zijn onder andere goed toegankelijke, soort-specifieke en landelijke gegevens over de aantallen ganzen, het aantal jonge vogels en het aantal weggevangen en geschoten ganzen essentieel.