Physical Address
304 North Cardinal St.
Dorchester Center, MA 02124
De faunabeheerder gemeente Echt-Susteren en Sittard-Geleen
In de praktijk zal een zweethond het meest in actie moeten komen op aangeschoten- of aangereden reewild, omdat dit wild in het hele land voorkomt. Daarom is het ook zo belangrijk dat niet alleen jagers, maar ook de politie, weten waar ze in de buurt een goed opgeleide zweethond kunnen vinden. De vereniging “Het Reewild” stelt jaarlijks een zogenaamde zweethondenlijst samen, die niet alleen aan jagers, maar ook aan andere instanties wordt verstrekt. Ook de Stichting Zweethonden Nederland (SZN) doet veel aan opleiding en begeleiding.
Veel minder vaak zal er op herten en wilde zwijnen moeten worden nagezocht. Dit wild komt hoofdzakelijk op de Veluwe of in Limburg voor en veel jachtopzichters hebben daar een zweethond, vaak een zelf opgeleide jachthond, die gespecialiseerd is in het werk op varkens of herten.
Een onervaren zweethond is niet altijd geschikt om elk spoor uit te werken, maar ook voor minder gecompliceerde sporen is het toch van belang om ook een ervaren zweethond (of specialist) achter de hand te houden of te kunnen bellen als het niet zou lukken. Dit om te voorkomen dat het wild onnodig lijdt.
Een paar vuistregels waaraan men zich bij onervaren zweethond dient te houden bij de nazoek van aangeschoten wild:
Onder geen enkele voorwaarde nazoeken na zonsondergang, dit dient geen enkel doel !
Hij werkt zolang er zweet te vinden is, maar breekt de nazoek af zodra er geen zweet meer is maar nooit vrij verloren laten zoeken.
Mocht er onverhoopt toch iets fout gaan en het stuk niet dodelijk worden geraakt, iets wat elke jager een keer kan overkomen, dan is het van groot belang dat er meteen goed gehandeld wordt, want menige jager wordt na het afgeven van een schot psychisch zo belast, dat sommige toch heel belangrijke zaken even aan zijn aandacht ontsnappen Hopelijk heeft de jager goed gezien hoe het stuk tekende op het schot en hoe het afsprong. Door betere voorlichting gebeurt het gelukkig steeds minder, maar toch weten nog niet alle jagers hoe zij zich na een schot moeten gedragen.
Zie ook de download A4 samenvatting voor de jager hoe te handelen na het schot; Onmiddellijk-na-het-schot ook te zien op blad 2.
Het is dus helemaal verkeerd, dat de jager onmiddellijk na het schot naar de afschotplaats gaat en begint te zoeken.
Hoe moet het dan wel?
Allereerst van afstand vast stellen of het stuk ter plaatse ligt zoniet, dan nagaan bij je zelf of het stuk wild heeft getekend dat het geraakt is, op zijn minst een kwartier wachten voordat je de aanschotplaats gaat om te onderzoeken en te markeren en vast te stellen wat te verwachten is.
In en wat je op de aanschotplaats vindt, kan de strategie bepalen of er direct een (zweet)hond dient te worden ingezet, of moet er je de beheersing op kunnen brengen een nazoek pas te starten nadat het stuk reewild voldoende tijd heeft om dood te gaan.
Langer wachten vergroot de slagingskans van de nazoek echter de kwaliteit van “het vlees” neemt echter af. Deze twee zaken afwegen betekent dat er altijd een compromis moet worden gevonden.
Start je te vlug met de nazoek dan is de kans groot dat het veel verder vlucht, dan wanneer je het minstens zo’n 3 uur met rust hebt gelaten met als voordeel dat het stuk in zijn wondbed verstijfd of is doodgegaan. . De hond zal ook rustiger en geconcentreerder werken omdat de geur verwaaid is. Hij zoekt dan alleen nog op de het zweet of bodemsporen. De hond zal eerst op de afschotplaats de geur van het stuk moeten leren kennen aan de hand van snijharen of hoefafdrukken, dus is het van belang de aanschotplaats goed te markeren en niet teveel vertrappen.
Dan komt nog de vraag; kan de eigen jachthond de een ervaren zweethond bij worden gehaald? Om deze jager weten hoe reewild op het schot tekent en wat m kan aantreffen
Schema ree binnen.pngSommige jagers denken dat een bladschot altijd dodelijk zijn. Het hart ligt heel laag in de borstkas, dus bij een hoog geplaatst bladschot treft men vaak de longen en de grote bloedvaten en door de deformerende kogel ook het hart
Vaak weet je niet wat niet dat de oorzaak is, van afwezigheid van zweet op de afschotplaats. Misschien ligt kan het zijn dat het schot werd afgegeven op het wild net met zijn kop naar beneden had. Als de kop dan tijdens het vluchten omhoog gaat kan het de wond sluiten en vindt je de afschotplaats ook geen zweet. Vindt je op de aanschot plaats wel zweet of andere tekens maar op het spoor eerst niets. Kijk dan op het verlengde van de kogelbaan dan vindt hier meestal wel sporen van uitschot het kaliber van de kogel is natuurlijk van belang op het uitschot. Hoe zwaarder hoe groter het uitschot. Een ree van +/- 17 kg heeft maar ongeveer 1,15 liter zweet terwijl een wild zwijn van 60 kg wel zo’n 5 liter.
Bij een schampschot vind je op de aanschotplaats snijhaar zonder wortels, haar met wortels (en vlees) duidt altijd op een raak schot ,uitschot of een diepe wond Op de aanschotplaats, de plek waar het stuk wild door de kogel werd getroffen, vinden we diepe hoefafdrukken, bodembeschadiging door het afspringen van het stuk en misschien ook snijhaar en zweet.
In het verlengde van de kogelbaan vind je het uitschot. Het uitschot vertelt ons iets over de plaats waar het schot zit en hoe de verwonding is. Als uitschot kunt je de volgende zaken vinden:
Deze kunnen plat zijn, rond, dik, dun met of zonder beenmerg.
Snijharen en zweet
Snijhaar zonder haarwortel ligt meestal op de aanschotplaats en op het spoor, terwijl snijhaar met haarwortel wel tot 30 meter in het verlengde van de kogelbaan ligt, achter de plaats waar het wild werd getroffen. Aan dit haar zit vaak vlees.
Dit kan helderrood zuurstofrijk zijn of donkerrood, want bloed verkleurd al na korte tijd verkleurt naar
donkerrood Bloed wat echter uit de longen komt is helder rood roze, door de longblaasjes die je ziet.
Dit kan zijn van de lever of de milt .
Van de milt is het ook een donkerbruine, korrelige substantie maar heeft een wat blauwachtige glans. De milt is een opslagplaats voor bloed en daarom zien we een grote hoeveelheid zweet als de milt getroffen is. Dit is geen gemakkelijke nazoek omdat het zweet niet rechtstreeks uit de bloedsomloop komt maar uit de opslagplaats. Als je met de hond grofwild met een dergelijke verwonding té vroeg gaat nazoeken, blijf je het stuk voor je uit drijven.
Groene troep, die nogal stinkt. Dit is een moeilijke nazoek omdat deze verwonding niet direct dodelijk zijn en het stuk dus heel ver weg kan vluchten.
Meestal gaat het dan om een schampschot van de vleesrijke delen. Je vindt dan veel snijhaar maar weinig of geen zweet.
Jagers dienen zich goed aan te leren om adequaat te handelen in zulke zaken. Datzelfde geldt niet alleen voor grofwildjagers maar ook voor kleinwildjagers. Zij moeten het wild na het schot goed observeren om, die enkele keer dat het nodig is, de juiste informatie te kunnen geven vor het nazoeken.
Enkele voorbeelden hoe een stuk kan tekenen op schot maar, dat hoeft nooit hetzelfde te zijn. Maar ze kunnen wel een goed indicatie zijn.
Op een laag bladschot springt het stuk hoog af om dan na 60 a 80 meter in elkaar te storten en te blijven liggen. Bij een hoog bladschot springt het stuk laag af. Ook dan zal het stuk niet ver komen voor het in elkaar zakt. Natuurlijk komt het ook voor dat het wild op een bladschot ter plekke neervalt.
Omdat bladschoten altijd dodelijk zijn en het wild hoogstens nog 80 meter loopt, kun je een onervaren (zweet)hond hierop zijn eerste praktijkervaring geven.
Ga met de hond aan de loopriem en als je jager bent met je geladen geweer (op safe) aan de riem over de schouder, naar de aanschotplaats. Daar aangekomen leg je de hond op ongeveer vijf meter van de aanschotplaats af. Je gaat eerst zelf de plek inspecteren, zonder deze te vertrappen. Je vindt waarschijnlijk haar met vlees, afkomstig van het schoudergedeelte, en in de kogelbaan zweet. Dan ga je terug naar je hond, doet hem in alle rust de zweetband en lijn aan, legt de lijn naar achteren uit en je gaat met hem naar de aanschotplaats om met zijn werk te beginnen. Laat hem zijn gang gaan en de aanschotplaats grondig onderzoeken. Beloon hem voor alles wat hij verwijst. Probeer hem vooral langzaam te laten werken. Het zweet dat hij op het spoor verwijst zal “bloedrood” zijn (zweet uit het hart), helderrood met luchtbelletjes erin (longzweet) of zelfs kleine stukjes long. Bij het stuk aangekomen kan je de hond tot blaffen aanmoedigen en mag hij er ook best even in bijten. Tijdens het ontwelden krijgt de hond dan iets lekkers.
Op een weidwondschot zie je het stuk even in elkaar krimpen, alsof het een schop in de buik kreeg, om daarna laag of halfhoog naar de dichtstbijzijnde dekking af te springen. Soms slaat het stuk op het schot met de achterloper naar achteren. Vaak betekent dit dat ook lever of milt geraakt zijn. Je wacht minstens 15 minuten voor je de aanschotplaats gaat inspecteren. Daar vind je naast veel licht haar ook pens en/ of darminhoud (groene materie) en soms ook leverzweet. Markeer de aanschotplaats. Bij een weidwondschot moet minstens zes uur of langer met de nazoek worden gewacht. Hoe moeilijk dit ook is, het wild zal hopelijk in een wondbed verstijven of doodgaan. Als het wild ’s avonds is geschoten, ga dan pas de volgende ochtend nazoeken. Vergeet niet de buks, liefst zonder kijker omdat je over de loop heen moet kunnen kijken, mee te nemen om eventueel een vangschot te kunnen geven.
Voor de nazoek gelden uiteraard weer dezelfde regels: hond afleggen, aanschotplaats inspecteren, de hond de zweetriem aandoen en aanzetten. Beloon alles wat hij verwijst. Markeer onderweg het verwezen zweet met een stuk wc-papier of iets dergelijks, want als de hond het spoor bijster mocht raken, heb je daar houvast aan. In dat geval ga je terug naar het laatst gemarkeerde punt om de hond opnieuw aan te zetten. Laat de hond langzaam werken zodat je ruim de tijd hebt om hem te controleren. Als goede jager moet je aan het gedrag van de hond kunnen zien of hij nog op het spoor zit, hulpeloos ronddoolt of verleidingssporen uitwerkt. Een goed getrainde hond moet een weidwondspoor kunnen uitwerken. Als je bij het stuk komt, hou er dan rekening mee dat een vangschot nodig kan zijn. Daardoor voorkom je dat de hond alsnog het stuk moet vangen.
Als het schot het wild hoog in de rug, in het doornuitsteeksel van de wervels raakt, noemt men dat een krelschot. Op het schot valt het stuk om, ligt een poos wild met de poten te trappelen om vervolgens weer in de benen te komen en te vluchten. Dat trappelen kan vrij lang duren. Als je dit gedrag ziet, probeer dan meteen om een vangschot te plaatsen. Is die kans er niet, dan zal het een moeilijke, zo niet vrijwel kansloze nazoek geven. Succes hangt af van de diepte van het schot en hoeveel van de ruggenwervel die beschadigd zijn.
Heb je als jager een goede, scherpe hond die je direct kunt slippen, dan is de kans groot dat hij het stuk inhaalt, neerhaalt of stelt. Heb je een hond die niet scherp of snel genoeg is, dan kan je het beste het volgende doen. Zet met een paar collega-jagers het perceel af en begin daarna op de al beschreven wijze aan de nazoek, met de zweethond aan de riem dus. Vergeet niet de geladen buks mee te nemen. Mogelijk druk je het stuk (vaak over een wissel) de dekking uit, waarop de op post staande geweren een schotkans hebben. Ben je niet in staat deze strategie uit te voeren, dan kun je na enkele uren een gewone nazoek proberen. Wacht je zeker vier uur voordat je aan de nazoek begint. Maar verstoor in ieder geval van tevoren het perceel waarin het stuk gevlucht is niet, want dan zal het wild alleen maar verder wegtrekken. Op de aanschotplaats vind je vrij veel haar, wat vlees en een uitgesmeerde plek zweet. Misschien zelfs wat botsplinters van een rugwervel. Hoe dieper het stuk is geraakt, hoe groter de kans is dat binnenkomt. Op het spoor zul je waarschijnlijk weinig zweet vinden. Het nazoeken van een krelschot is werk voor een ervaren zweethond.
Op het schot zie je het stuk doorknikken naar de kant waar het geraakt is. Vervolgens gaat hij er (in dit duidelijke geval) met een slingerende poot vandoor. Probeer een vangschot te geven! Als je geen vangschot hebt kunnen geven en je hebt een goede scherpe hond bij je, slip hem dan direct. Alleen een hond die snel en scherp genoeg is om het stuk in te halen en te grijpen, kan succes hebben! Heb je geen hond bij je, ga dan na 15 minuten de aanschotplaats in alle rust en stilte onderzoeken. Vind je daar botsplinters (lang en hol) en korte haartjes, dan mag je een laagloperschot verwachten. Een laagloperschot geeft weinig of geen zweet. Vind je echter botsplinters, vlees en langer haar, dan mag je een hoogloperschot verwachten. Meestal vind je dan op de aanschotplaats wel enig zweet. Op het spoor vind je echter zeer weinig zweet en gaandeweg steeds minder.
Zowel bij een laag- en / of hoogloperschot als bij het krelschot is de beste optie pas na minimaal vier uur aan de nazoek te beginnen. Dan zal het stuk verstijfd genoeg zijn om door een goede zweethond gesteld te kunnen worden.