Physical Address
304 North Cardinal St.
Dorchester Center, MA 02124
De faunabeheerder gemeente Echt-Susteren en Sittard-Geleen
Het jachtveld in Duitsland had in het begin een veel te hoge stand de stand, deze werd terug gebracht tot 20 reeën per hectare bosgebied, wat hierbij ons praktisch niet voorkomt. Er werden na deze sterke bejaging, nauwelijks nog knopbokken gezien en het gewicht van alle dieren nam ook toe.
Voor het afschot werd een afschotplan opgezet waarbij het uitgangspunt de ouderdomklasse was.
Deze modellen zijn naar mijn mening altijd zuiver theoretisch en hebben niets met de daadwerkelijke bestandstructuur te maken. Om de werkelijke stand goed te kunnen beoordelen, moet men naar mijn mening de werkelijke aantallen kennen en ook de factoren die hierop van invloed zijn zoals;
Ook in Duitsland werd het te verrichten afschot op de uiterlijke kenmerken van het gewei en de vorm van het gewei gedaan, wat ook in veel beheergebieden in Nederland als selectiecriteria voor de bokken wordt gehanteerd en ook om na te gaan of het gedane afschot “goed of slecht” is.
Zo vertelden ze mij, dat er hierover nogal heftige discussies bij de reewild-tentoonstellingen waren geweest. Dit is natuurlijk allemaal theorie want vòòr het afschot, heeft dit dan ook helemaal geen zin, want de dieren staan vaak niet stil en de slijtage aan de tanden waar men de juiste leeftijd mee bepaald, kan men dan ook zeker niet herkennen, dat gebeurt dus altijd achteraf.
Bij het vrouwelijk reewild was de richtlijn eerst de “zwakkere” dieren te schieten. Maar ja hoe doe je dat? Als het duidelijk kreupel is of zich nauwelijks kan voortbewegen is het voor een ieder duidelijk dat er geschoten moet worden.
Wat ik in de praktijk meemaak, is dat men de boven genoemde criteria vaak niet goed kan toepassen en dat geldt vooral voor de reeën die alleen staan. Want zonder direct vergelijk met andere reeën is het besluit bij een alleenstaand stuk of het “zwak” of “sterk” is volgens mij nauwelijks mogelijk.
Geweivormen
Zij hadden zich volgens mij, veel eindeloze discussies en bergen papier kunnen besparen, wanneer zij zich meer op de praktijk hadden gericht. Er bestaan in de natuur geen vaste ouderdomskenmerken voor het vrouwelijk reewild en ook niet voor de bok. Dit is alleen mogelijk als het reewild geschoten is, “dus in principe altijd te laat”.
Wanneer een jager zijn veld van binnen en buiten goed kent en zorgvuldig over verschillende jaren waarneemt, lukt het hem misschien om de ouderdom van een bok misschien te weten. Maar dan ook alleen als de bok het volgend jaar het zelfde territorium en het zelfde gewei heeft. Want een zesender dit jaar, kan het volgend jaar een spitser zijn en ook omgekeerd. Bij de geiten is dit zeker nauwelijks mogelijk.
Om een duidelijk overzicht te krijgen van het gehele afschot, over deze lange tijd, had men in Duitsland een grafiek aangemaakt op basis van het geboortejaar van ieder afschot. Het geboortejaar kan gemakkelijk worden vastgesteld aan de hand van de slijtage van de onderkaak en de afschotdatum.
Hierbij werd duidelijk, dat zij met hun afschot de aanwas van het reewildbestand zijn gevolgd. De reden hiervoor was, dat zij zonder opgave van reden, het afschotplan gedurende het jaar naar boven of naar onder konden bijstellen in hun jachtvelden.
Zo hebben zij, na de drastische ingreep in het bestand in de begin jaren, daarna met de normale jachtmethoden, alleen dat geschoten, wat gemakkelijk geschoten kon worden. Dat gaf bijna automatisch aantallen afschot, die de jaarlijkse aanwas benaderde. De jachtmethoden waren de hoogzit en de berstjacht bij de bokken en de geiten ook tijdens de drijfjachten, als er andere soorten zoals zwartwild en roodwild werd gedreven.
De conclusie is, dat met de “normale” jachtmethoden, geen sterke ingrepen in het bestand mogelijk is en dat daarvoor radicaler methoden nodig zijn, zoals gerichte drijfjachten op reewild of een zeer strenge winter.
Bij hun kwam verder na een gedegen analyse van de afschotcijfers en de tellingen, dat de stand over jaren meer dan 2,2 keer hoger was dan het afschot. Zij verwachten dat dit ook geldt voor vele jachtvelden met de zelfde biotopen voor het reewild. Het afschot bedroeg gemiddeld zo’n 70 stuks per jaar, dit betekend dus zo’n 7 stuks per 100 hectare bos of permanente dekking( het gehele jaar door). In het beheerplan van het reewild probeerden zij met een geslachtverhouding van 1 mannelijk stuk tot 1,2 vrouwelijk stuk, de natuurlijk hogere vermindering van de bokken te compenseren.
De analyse van het afschot van de geiten liet zien, dat bij hun “toevallig” afschot, de ouderdomsverdeling toch meer uitgebalanceerd is. En ook hier bleek dat het ondanks de groot aangekondigde afschotselectie criteria voor de bokken, het bij de bokken het eigenlijk ook niet anders was. De oorzaak hiervoor is, dat zij elk jaar, die bokken hebben geschoten, die niet aan hun normen voldeden, dus diegene afschoten, die geen zesender was of die geen goede vorm hadden.
Dit betekent; dat door de vorming van het gewei van een bok, dat van jaar tot jaar nogal kan verschillen, die bok dus als afschotbok wordt aangemerkt, wanneer hij naar hun maatstaven afwijkende geweivorm had. Bij het vrouwelijk reewild werden veel kalveren geschoten en bij het mannelijk reewild werd juist sterk bij de jaarlingen ingegrepen. Hiermee wilden zij juist een grotere sterfte bij het jongere reewild voorkomen. Bij de jaarlingen geloofden zij aan kwaliteitsverbetering van de bokken, wanneer zij juist in deze ouderdomsklasse met de selectie begonnen.
Gegevens uit afschot statistieken, tellingen en waarnemingen in het veld leveren prognoses voor de “juiste” stand op. Natuurlijk wil je als beheerder van je reewild, de leefruimte zo optimaal mogelijk benutten, om zodoende een goede en gezonde stand op te kunnen bouwen en daarop je afschot af te stemmen.
Een leefgebied bestaat vaak uit verschillende soorten dekking zoals bomen en struiken Om wildschaden te voorkomen is een stand van 15 tot 20 reeën per 100 hectare, uit het zicht van de bosbouw, vaak te hoog. Dan hoeft men zeker niet ergens nieuwe aanplant te realiseren, want bij zo’n stand krijgt men onherroepelijk met wildschade te maken. Hiervoor mogen hoogstens 10 stuk per 100 hectare permanente dekking voorkomen en dan nog is er schade te verwachten.
Het gemiddelde gewicht van de geweien van de bokken ouder dan 3 jaar, was in Duitsland in deze 30 jaar toegenomen met 41 gram van 201 gram naar 242 gram. De gemiddelde gewicht en gewei toename werd waargenomen tot aan een leeftijd van zes jaar. Bij de geiten nam het gemiddelde gewicht toe tot aan de leeftijd van 4 jaar. Bijgevoerd werd er nooit, maar indirect was er meer voedsel te vinden op de akkers en weilanden, dit als gevolg van het gebruik van meer kalk, fosfor- en stikstof kunstmest, die door wegspoelen ook in het bosgebied terecht kwam.
Deze waarnemingen ziet men ook hier in Nederland, door de intensieve landbouw en vooral de omvorming van de naaldbossen naar gemengd bos is er een grotere draagkracht ontstaan in de bossen en vooral de nieuw aangelegde percelen bos, die eerst landbouwpercelen waren zorgen voor een toename van het gewicht en een betere geweivorming, doordat er meer kalk en fosfor voorkomt.
Het is in andere jachtvelden vooral in Tsjechië en Hongarije gebleken, dat door bijvoeren het gewicht van het gewei enorm kan doen toenemen. Maar je moet je natuurlijk wel naar de zin van deze bijvoedering vragen. Met normale jacht heeft dit niets van doen, maar wel naar het streven naar kapitale trofeeën, wat voor hun weer belangrijke inkomsten zijn. De natuurlijke variatie van het lichaam en het gewei vind je in iedere jaargang terug.
Ook in dit prachtige jachtgebied in Duitsland hebben ze moeten leren dat het niet mogelijk is om bokken met een geweldige geweivorm, zesender, bruinglanzende stangen, vele grote parels, brede rozen en een groot gewicht te fokken in hun beheergebied en het is zeker biologisch ook niet juist.
Als belangrijkste kenmerken dient er volgens mij en nu ook volgens hen, dat het in ieder reewildbeheergebied om een goed reewildbeheer te uitvoeren dat alle gegevens van het afschot en het valwild dient bij te houden, voor wat betreft;
wanneer deze jaar voor jaar consequent worden bijgehouden kan men uit de statische gegevens en tendensen zien, wat de “werkelijke” ontwikkeling van de stand is.
Eindconclusie reewildbeheer algemeen:De door analyse van de afschotcijfers van het reewild, werd bevestigd, dat het vasthouden aan de selectiecriteria aan de hand van het lichaam en gewei juist is, maar dat dit wel niet stoer conform het beheerplan hoeft te gebeuren. Reewildbeheer betekent;
|