Reewild

ALGEMEEN

Het aantal het reewild in ons land groeit met de dag. Een vertienvoudiging in de afgelopen decennia is een feit. Gevolg hiervan is dat de het reewild verspreid over vrijwel het gehele gebied van onze wildbeheereenheid voorkomen. Het worden noodgedwongen cultuurvolgers. Hiertegenover staat dat het buitengebied intensief door de mens wordt gebruikt en ingericht, waardoor er onder meer geen plaats meer is voor grote predatoren. De mens bepaalt dus zowel direct als indirect de leefomstandigheden van het reewild. Dit legt een morele en wettelijke zorgplicht op de mens om de gezondheid en het welzijn van het ree zoveel mogelijk veilig te stellen. Het aantal reeën werd in 1930 nog rond de 3.000 geschat. Nu in 2013 zijn er volgens een voorzichtige schatting tussen de 90.000 en 110.000 in Nederland.

Leefomgeving

Reeën komen eigenlijk in alle landschapstypen voor; van het laagland tot in het middel- en hooggebergte. Oorspronkelijk leefden ze in gemengde loofhoutbossen, waarbij de eik en de beuk de belangrijkste voedselleveranciers waren. Het liefst leven ze in een parkachtig landschap met lichtere gevarieerde opstanden met veel ondergroei en bosranden.

Bij stijgende dichtheden zien we reeën ook op plaatsen waar geen bos aanwezig is, zoals kale weilanden, akkerland en open cultuur landschap. Deze zogenaamde veldreeën passen zich geheel aan de nieuwe biotoop aan. Ze gebruiken houtsingels, rietkragen en kleine bosjes, maar ook slootranden en greppels als dekking. Hun voedsel bestaat dan praktisch geheel uit wat het veld opbrengt, zoals grassen en diverse kruiden.

In de zomer vertoeven veldreeën graag in dekkingsrijke akkerbouwgewassen. Vanaf de herfst, als de akkers na de oogst weinig dekking meer bieden, concentreren ze zich vaak in groepen, zogenaamde sprongen, die veel groter kunnen zijn dan bij bosreeën. Bij onraad vluchten ze niet een nabij gelegen bos in, maar gaan op afstand het veld in. Vooral in grootschalige akkerbouwgebieden kun je grote sprongen veldreeën waarnemen. Het gewas op het veld levert dekking én voedsel.

reewild-sprong-noord-oostpolder-klei Veldreeën gedragen zich meer dan bosreeën als kuddedieren: steeds is er minstens één ree die de omgeving in de gaten houdt, terwijl de rest graast. De in de herfst gevormde sprongen zijn bij veldreeën vaak veel groter dan bij bosreeën. Sprongen van enkele tientallen stuks zijn geen zeldzaamheid.

Kenmerken

Het ree is de kleinste van alle in het wild levende hertensoorten in ons land. Door zijn lichaamsvorm en afmetingen, is het ree uitermate geschikt om zich in dichte ondergroei en hoog gras voort te bewegen. In verhouding tot de romp zijn de lopers sierlijk en lang. Door de sterk ontwikkelde dijbeenspieren kunnen reeën verre en hoge sprongen maken.

Het gewei van de bokken is relatief klein. De grote ogen hebben een zwarte iris rond een dwarsgeplaatste pupil en zitten aan de zijkant van de kop. Dit levert een zeer groot gezichtsveld op. De zeer beweeglijke oren zijn lang en ovaal van vorm. De hals is lang en smal en de romp is gedrongen en ‘overbouwd’: van voren wat zwaarder en lager dan achter. De neus is zwart, terwijl de voorkant van de onderkaak wit is. De staart is een kort stompje dat aan de buitenkant van het lichaam praktisch onzichtbaar is

De witte haren rond de anus wordt de spiegel genoemd. Geiten herken je in de winter aan het schortje onderaan de spiegel, een plusminus 7 centimeter lang haarbosje dat eigenlijk onder aan de vulva zit. Bij de reebok ontbreekt dat schortje. De vorm van de spiegel bij de geit is ovaalvormig, terwijl die bij de bok meer niervormig (ook wel boonvormig genoemd) is.

Reegeit-en-bok-spiegelsDe haren van de spiegel kunnen overeind worden gezet, waardoor de spiegel als het ware openklapt en heel duidelijk zichtbaar wordt.

Het ree heeft hoefjes en loopt daarmee op z’n of haar tenen. Het spoor, ook wel prent genaamd, van een ree bestaat uit de afdruk van de hoefschalen op de grond. Aan de grootte van de afdrukken kun je zien of er een volwassen ree of een kalf heeft gelopen. Heeft het rustig gestapt, dan zie je de afdrukken van voor- en achterlopers vlak bij elkaar of over elkaar. Is het ree vluchtig geweest, dan zijn de afdrukken van de hoefschalen gespreid. In een zachte bodem zie je dan ook de afdrukken van de beide achterklauwtjes. Er bestaat weinig verschil tussen de hoeven en dus ook het het spoor van een bok en dat van een geit.

“Reeën kunnen geen onderscheid maken tussen rood, groen en geel. Blauw daarentegen knalt eruit. Een spijkerbroek herkent hij van grote afstand. Een felrode jas valt gek genoeg minder op. Reeën zien ongeveer driehonderd graden rond – ze kunnen nog net niet pal achter zich kijken. Door de stand van hun ogen zien ze elke beweging in een enorm panorama. In het donker zien ze uitstekend. En dan de oren – die kunnen onafhankelijk van elkaar bewegen. Dan staat het ene oor gericht op jou en met het andere oor draait hij om de rest van de geluiden op te vangen.

De vacht

Het ree heeft zomerhaar of winterhaar, men spreekt ook wel van zomerdos en winterdos. In de zomer is de beharing glanzend bruin-rood, met individuele verschillen van oranjerood tot vaalgeel. Zonlicht bleekt de kleur in de loop van de zomer wat. De tekening van de kop kan per individu heel verschillend zijn, vaak zie je een witte vlek boven de zwarte neus, maar deze kan ook geheel ontbreken. Het ene ree heeft een donkere tekening op het voorhoofd en het andere ree weer niet. Hoewel de bonte gezichtskleuren met de leeftijd kunnen vervagen, blijft de basistekening van de kop wel aanwezig. Maar voor een goede leeftijdbeoordeling is de koptekening onbruikbaar. De eerste beharing van reekalveren is bruin met in de lengterichting rijen witte vlekken. In de eerste herfst zijn deze vlekken verdwenen, het haar wordt eenkleurig bruin en gaat daarna over in winterhaar, waarin geen vlekken meer te zien zijn. De beharing in de winter bestaat uit dekharen met daaronder een wollige onderbeharing. Het onderhaar is heel dun en krullend en dient als bescherming tegen de kou. Omdat het pigment van het zomerkleed dan is verdwenen en is ingenomen door lucht, wat een isolerende werking heeft, is het ree naar grijsbruin verkleurd

ree-in-voorjaar-nog-met-winterhaarkopieIn het voorjaar, in maart en april, kunnen reeën er bijzonder “mottig” uitzien. Dan verschijnt namelijk het zomerhaar en valt het winterhaar uit, het eerst bij de kop, op de schoft en aan de onderkant van de hals, rond de spiegel en op de flanken. Daarna verhaart de hals en als laatste de rug. De voorjaarsverharing is klaar tussen mei en begin juni. Vanaf eind augustus groei het grijze winterhaar door het rode zomerhaar heen, beginnend aan de kop en vervolgens aan de hals en de rest van het lichaam. Het tijdstip van verharen kan variëren, afhankelijk van de weersomstandigheden, leeftijd en gezondheid van het ree. In het algemeen verharen jonge en gezonde reeën eerder dan oude of zieke dieren.

Het gewei

Het gewei van de reebok bestaat uit twee stangen met een ronde of ovale doorsnee. De stangen staan op benige uitgroeisels op de schedel, de rozenstokken. De rozenstokken groeien het hele leven van de bok door, ze worden ieder jaar dikker. De hoogte van de rozenstokken neemt jaarlijks af. In normale gevallen vormt zich aan de voorzijde van de stang een aftakking: ‘voorend’. Tussen deze en het bovenste eind van de stang ontstaat een aftakking naar achteren: ‘achterend’. Drie enden per stang heet een ‘zesender’. Niet vertakte stangen heten ‘spitsers’, terwijl een gewei met twee enden per stang een ‘gaffel’ is.

Reebok-gewei-met-kopIn uitzonderlijke gevallen komen ‘achtenders’ of ‘tienenders’ voor. Geweien kunnen qua vorm zeer verschillen en zijn erfelijk bepaald. Je kunt ei-, hart- en liervormige en daarnaast nog andere typen geweien onderscheiden.

Afwijkende vormen van geweien kunnen veroorzaakt worden door het toenemen van de leeftijd, maar ook door beschadigingen van de bast tijdens de groei, waardoor zich soms meerdere enden vormen. Verder door het afbreken van een stang of een end of door hormonale storingen. Een bekend voorbeeld is het pruikengewei, de oorzaak is vaak een verwonding van de teelballen van de bok. Een dergelijk gewei wordt ook niet meer afgeworpen.

De groei van het gewei

De groei van het gewei, de stop van deze groei en het afwerpen worden gestuurd door hormonen. Het bokkalf ontwikkelt op een leeftijd van 3 maanden rozenstokken op de schedel. Hierop ontstaat bij sterke bokkalveren het eerste geweitje, dat hooguit enkele centimeters lang en altijd spitser is. Het heeft echter geen rozen. In januari/februari wordt dit geweitje afgeworpen en begint direct de ontwikkeling van het volgende gewei. Dit eerste ‘echte’ gewei, dat al wel rozen heeft, wordt doorgaans in de late herfst afgeworpen. Tijdens de groei van het gewei zijn de stangen omgeven door de bast, een soort dichtbehaarde huid. Deze bast, met daarin talrijke zenuwen en bloedvaten, beschermt en voedt het groeiende gewei. Het gewei heeft eerst een kraakbeenachtige structuur. Later door kalktoevoeging van onder af verbeent het snel.

Het vegen van het gewei

Als het gewei volgroeid is, stopt de bloedtoevoer. Gevolg: de bast sterft af en zit nog maar los aan de stang. Die bast wordt dan van het gewei “geveegd”. Het ree beweegt tijdens het vegen het gewei heftig langs stammetjes en twijgen op en neer, zodat de bast van het gewei in stroken en repen wordt verwijderd. Het vegen van het gewei kan soms enkele uren

reebok pas geveegd

kosten, maar er kunnen ook enkele dagen overheen gaan. Soms kan je een bok tegenkomen met de ene stang geveegd en de andere nog helemaal in de bast. Ook kunnen resten van de bast nog dagenlang aan de stang blijven zitten. Het pas geveegde gewei is wit van kleur.

Door het vegen langs bomen en struiken dringen bloed van de bast en plantensappen en humus in de poriën van het gewei, waardoor deze donker kleurt. Hoe poreuzer het gewei, hoe donkerder de kleur wordt. Na verloop van tijd worden de stangen door het vegen gepolijst. Het tijdstip van het vegen hangt af van het weer. Na een strenge winter vegen de bokken iets later. Als regel vegen de oude bokken het eerst, vanaf midden februari, de jonge later, de jaarlingen tot eind mei, soms begin juni. Maar dit is geen ijzeren wet. Je kunt dus niet met zekerheid zeggen dat een bok die in begin maart met een volledig geveegd gewei rondloopt, beslist een hele oude moet zijn. Dat kan ook wel een twee- of driejarige zijn.

Het afwerpen van het gewei

De werking van het geslachtshormoon testosteron bepaalt het afwerpen van het gewei. Als de werking hiervan na de bronsttijd afneemt, wordt op de grens tussen de rozenstok en de roos het benige materiaal opgelost door z.g. osteoblasten. Op een gegeven ogenblik is een geringe aanraking al voldoende om het gewei te laten afvallen. De afwerpperiode ligt tussen oktober en december. Meestal werpt een oudere bok eerder af dan een jongere.

Het gewei in relatie tot de leeftijdsfase en biotoop

De lengte van de stangen neemt toe tot het ree volwassen is. Daarna als het ree ouder wordt, worden de stangen weer korter. Dit ‘terugzetten’ van het gewei zie je vooral in de lengte en in mindere mate in de omvang van de stangen. De omvang van de rozen neemt met de jaren zelfs toe. Erfelijke aanleg beïnvloedt grootte en vorm van het gewei. Maar van doorslaggevende invloed is de samenstelling en kwaliteit van het voedsel dat de bok tot zich neemt.

De zintuigen

Het gezichtsvermogen

Het gezichtsvermogen van reeën is matig ontwikkeld. Ze zien onscherpe beelden met weinig scherptediepte en herkennen alleen grote objecten. Reeën zien de wereld niet als de mens in een soort cirkel, maar meer in een horizontale band. Daardoor is de mens op een hoogzit ook niet zichtbaar voor een ree, die valt dan namelijk buiten dat gezichtsveld van het ree.

Bewegingen nemen ze echter uitstekend waar. Maar een ree neemt bijvoorbeeld een volkomen stilstaand mens niet waar. Beweging maakt het wantrouwend. Gevolg: het ree gaat geruime tijd zekeren (het oplettend stilstaan). Soms laat het ree dan de kop zakken alsof het wil gaan grazen, maar ondertussen houdt het alles goed in de gaten. Vaak werpt het daarbij de kop weer snel op. De geringste beweging doet het ree dan vluchten. Vermoedelijk kunnen reeën in beperkte mate kleuren zien.

Het gehoor

Reegeit-gehoorReeën horen goed. Ze kunnen geluiden herkennen en, door de oorschelpen afzonderlijk te draaien, ook de richting van het geluid bepalen. Het ree weet uitstekend welk geluid wel of geen gevaar betekent. Het went aan veel voorkomend geluid, ongeacht het volume. Het geluid van de trekker van de boer, de motorzaag van de bosbouwer of een overvliegende straaljager verontrust ze niet, een zacht geluid van een brekend takje kan ze doen vluchten.

Het reukvermogen

Het reukvermogen is het belangrijkste en best ontwikkelde zintuig van het ree. Het ree heeft zelfs een beter ontwikkeld reukvermogen dan de hond. De afstand waarop het bijvoorbeeld menselijke geuren kan waarnemen is waarschijnlijk 300 tot 400 meter.

Bij het zoeken naar voedsel en bij het onderlinge contact gebruikt het steeds de neus. Bij het zoeken naar voedsel, houdt het rekening met de wind. Kalveren houden zich voornamelijk daar op waar de moeder ze nog kan ruiken. Kortom: geuren bepalen voor een zeer groot deel de gedragingen van het ree.

De smaak

Het ervaren van smaken gebeurt via smaakpapillen in de mondholte, met name aan de tong. Smaakprikkels gaan via zenuwen naar de hersenen. Het grote aantal smaakpapillen duidt er op dat het ree voedsel op smaak kan selecteren. Reeën hebben voorkeur voor plantensoorten met bepaalde smaakstoffen.

De tastzin

Over het gebruik van de tastzin door het ree is niet veel bekend. Er zitten stugge tastharen in de omgeving van de mond en de neus, waardoor tastprikkels via zenuwen naar de hersenen gaan.

Voedselstrategie

Het is bekend dat het reewild planteneters zijn die tot de herkauwers worden gerekend. het reewild hebben voorkeur voor lichtverteerbare plantendelen met een hoog nutriëntengehalte en daarom rekent men deze dieren dan ook tot de ‘concentrate selectors’.

gewone_braam-voedsel

Het reewild hebben ten opzichte van andere herkauwers een laag gewicht en een groot oppervlak waardoor veel energieverlies optreedt. het reewild hebben een hoge stofwisseling en een kleine pens inhoud. Dit betekent dat deze dieren per tijdseenheid veel energie uit hun voedsel moeten halen.

Hiermee is de voorkeur voor licht verteerbaar voedsel met een hoog voedingsgehalte en een snelle doorstroming verklaard.

Energiehuishouding

Gedurende de voorjaars-, en zomermaanden zijn planten die aan deze eisen voldoen in hun leefgebied aanwezig. Maar tijdens de wintermaanden zijn planten met deze eigenschappen zeldzaam. Daarom hebben het reewild zich geraffineerd aan de winter aangepast. Ze zijn in staat om hun stofwisseling in dit jaargetijde op een laag pitje te zetten. De behoefte om te eten is nu ook laag, ze eten nu 30-40% minder voedsel dan in de zomermaanden. Daarnaast is het aantal foerageerperioden gehalveerd. Bovendien zijn ze aanzienlijk minder actief, ze verplaatsen zich minder vaak.

In de maanden maart, april en gedurende oktober/november daarentegen is er een verhoogde voedselopname waar te nemen. Het is opvallend dat er tijdens deze twee perioden meer energie wordt opgenomen dan er wordt verbruikt. De voorjaars eetpiek correspondeert met het aanzuiveren van de energietekorten die tijdens de wintermaanden zijn ontstaan.

Tijdens de herfst-eetpiek wordt de extra opgenomen energie als lichaamsvet in verschillende depots opgeslagen. Om te overleven hebben het reewild beide eetpieken in hun voedselaanbod nodig. Missen ze een of allebei dan ontstaan er hongersituaties.

Voedselaanbod en sociale organisatie

De sociale organisatie van het reewild regelt de verdeling van de voedselgebieden. Er zijn twee rangordesystemen. Dominante bokken sturen lager geplaatste mannetjes weg. De dominanten vestigen zich in die terreingedeelten waar het beste voedsel, rust en dekking is.

Knopbokje-kop1

Een bok achtervolgd zijn revale en verdijft uit zijn territorium overlevingsmogelijkheden zijn. De lager geplaatsten moeten zich tevreden stellen met minder goede plekken. Een dergelijk systeem geldt ook voor geiten. De tweede keuze biedt minder overlevingskansen. Van dit gegeven wordt gebruik gemaakt bij het opstellen van een het reewildbeheerplan. het reewild die een hoge positie bekleden hebben de concurrentie en de selectiedruk weerstaan. De ‘outcast’ kan de sociale druk niet aan en verdwijnt.

De verdrevenen gaan op zoek naar een eigen gebied, maar ruimte is schaars. Favoriete terreingedeelten zijn reeds bezet. Er kan slechts gestreden worden om marginale gebieden. Het is gebleken dat de het reewild door deze migratie bijna heel Nederland zijn gaan bewonen.

Reewild en de mens

Ons land wordt door de mens al intensief gebruikt. Er leven per vierkante kilometer 450 inwoners en daarmee is Nederland één van de dichtst bevolkte landen ter wereld. Mensen wonen, werken en Reegeit aangereden in het donker, het ongeboren kalf ligt ernaastrecreëren, al deze activiteiten nemen veel ruimte in beslag. Bovendien verplaatsen onze landgenoten zich regelmatig waarvoor spoor-, water-, en verkeerswegen nodig zijn. Mede hierdoor blijft er weinig ruimte over voor het reewild. Daar komt nog bij, dat het reewild voedselspecialisten zijn en daardoor hoge eisen stellen aan hun leefgebied. Bovendien planten het reewild zich snel voort. Deze eigenschappen brengen hen regelmatig in conflict met menselijke belangen. Toch zijn er mensen in ons land die nog steeds geloven, dat alles wat een groene kleur heeft ‘natuur’ is. De echte oppervlakte natuur in ons land wordt geschat op 5% . Nederland bestaat uit door mensen gemaakte landschappen en hier en daar ziet het er naar natuur uit.

 

Print Friendly, PDF & Email

Reacties zijn gesloten.