Reewildbeheer hoofdpunten

mooie bokAlgemeen:

Reewildbeheer vraag in ons dichtbevolkt Nederland veel maatwerk en dient de belangen van het dier en de mens zoveel mogelijk met elkaar in balans te brengen. Goed beheer van reewild is benutting hiervan en in principe verbeter je hiermee de overleving hiervan.

De Jager zal zich moeten realiseren wat hij door het afschot van het ree gebeurt in de sociale structuren van de aanwezige reewildstand. Het is dus niet onbelangrijk dat het afschot gaat plaatsvinden in de juiste leeftijden, zodat de sociale structuur zoveel mogelijk gehandhaafd blijft, dit verlangd dan ook planmatig en dus duurzaam beheer. Reewildbeheer je niet op je jachtveld alleen maar over een groter gebied, zoals een wildbeheereenheid of samenwerkende wildbeheereenheden in een reewildbeheerkring. De Wbe Susteren/Graetheide maakt deel uit van de reewildbeheerkring met de Wbe’s Swentibold ( Limbricht-Sittard), Wbe de Honskerk ( Sittard, Geleen, Schinnen tot aan Nuth), de Wbe Moorveld (Geulle en gedeelte Stein) en de Wbe Meerssen ( Meerssen).

Oorzaken aanrijdingen en preventieve maatregelen ree.

Oorzaken

Aanrijdingen door gedrag van ree.

Het aantal aanrijdingen met reeën varieert door het jaar heen en is gerelateerd aan onder andere het seizoensgebonden gedrag van de dieren. De meeste aanrijdingen vinden plaats in de lente, in de maanden april en mei. In deze periode gaan reeën, die in de winter in een zogenaamde wintersprong leven, een meer solitaire periode tegemoet. Een wintersprong wordt gevormd als de winter begint en bestaat meestal uit verschillende reebokken, geiten en hun nakomelingen van dat jaar en eventueel die van het vorige jaar. In de lente valt deze wintersprong weer uit elkaar. Dat begint met een toename in het territoriale en agressieve gedrag van de dominante bokken. Hierbij worden de nog onvolwassen bokken verjaagd uit het territorium. Verbannen en op zoek naar een nieuwe leefomgeving steken jonge bokken regelmatig wegen over, wat leidt tot aanrijdingen.

Later verjaagt ook de geit volwassen dochters uit het territorium, vlak voor de geboorte van de kalveren.

Enkele maanden later vindt de bronst plaats. Dit is de periode van seksuele activiteit, ook wel paartijd genoemd. In deze periode, van midden juli tot midden augustus, is het aantal aanrijdingen nog steeds relatief hoog. Volwassen reebokken jagen achter potentiële partners aan waardoor beide seksen geregeld onoplettend wegen oversteken. Dit heeft een verhoogd risico op aanrijdingen als gevolg.

Daarnaast is in de bronstperiode het testosteron-niveau bij volwassen reebokken het hoogst en zijn ze nóg agressiever tegen de jongere bokken en leeftijdsgenoten.

Aanrijdingen door gedrag van mens

Naast de invloed van het gedrag van reeën op het aantal aanrijdingen, spelen activiteiten van de mens een grote rol. Zo heeft een toename in infrastructuur ervoor gezorgd dat de dieren steeds minder leefomgeving en aaneengesloten gebieden ter beschikking hebben. Zodoende worden ze gedwongen zich tijdens de zoektocht naar voedsel en rust te verplaatsen over wegen heen. De gebieden die het ree nog heeft, worden geregeld verstoord door recreatieve activiteiten. Vooral loslopende honden verjagen reeën uit hun leefomgeving, ook richting de wegen. Jagers en Boswachters en Boa’s constateren dit regelmatig. Bosbouwpraktijken zoals verwijderen van opslag of kaalkappen kunnen ook gepaard gaan met het verjagen van reeën, omdat het aanbod van voedsel en dekking daardoor sterk verandert. Reeën gebruiken graan en maïs als beschutting en rustplaats. Op het moment dat de boeren gaan oogsten, raken de dieren hun beschutting kwijt en zullen ze op zoek gaan naar nieuwe beschutting. Ook daarbij moeten zij vaak wegen oversteken, met gevaarlijke situaties tot gevolg.

Voorjaarstelling

Het meest geschikte tijdstip om de avond-ochtend-avond telling uit te voeren is eind maart / begin april. De reeën staan in dien tijd in gemengde groepen (sprongen) bijeen en laten zich goed zien. Reeën zijn vooral actief in de ochtend- en avondschemering. Een telling kan daarom het best worden uitgevoerd gedurende de vroege ochtend tot twee uur na zonsopkomst, en in de avond vanaf twee uur voor zonsondergang. Door de telling drie maal achtereen (avond-ochtend-avond) te organiseren, is men wat minder afhankelijk van de weersomstandigheid van dat moment. Die kan namelijk het telresultaat nogal behoorlijk beïnvloeden. Wanneer de omstandigheden daarom vragen is het ook mogelijk een ochtendavond- ochtend telling te organiseren.

Het is van belang van iedere waargenomen groep de samenstelling in bokken, geiten en bok- en geitkalveren te noteren. In combinatie met plaats en tijdstip kunnen dan mogelijke dubbeltellingen worden voorkomen.

Knopbokje-kop1Wanneer bijvoorbeeld de eerste avond op plaats X een geit met een bokkalf en een geitkalf wordt gezien en de avond daarop op dezelfde locatie een geit met twee bokkalveren, dan is duidelijk dat het om twee verschillende geiten met kalveren gaat. De vorm van de spiegel (let op het ‘schortje’ bij de geiten en bij de mannelijke dieren de niervormige spiegel) is een betrouwbaar onderscheidend geslachtskenmerk. Wanneer men bijvoorbeeld vanwege de afstand dit onderscheid niet goed kan maken, behoren de waargenomen dieren in de kolom ‘onbekend’ te worden vermeld.

Door van iedere telling de hoogste score te nemen per bok, geit, bokkalf en geitkalf, wordt een totaalscore  van een telgebied verkregen.

Jaarrondtelling

Los van deze voorjaarstelling wordt aanbevolen tevens een jaarrondtelling te realiseren. Deze kan worden uitgevoerd door hen die veel in het veld aanwezig zijn. Hierdoor krijgt men een beter inzicht in de verspreiding van de reeën en daarmee van het leefgebied in de zomer en winter, in de aanwas en in de conditie van de dieren.

Vaststellen afschot

Wanneer de uitkomst van de voorjaarstellingen boven de berekende draagkracht ligt, zullen er jaarlijks een aantal dieren uit de populatie moeten worden weggenomen. Hoeveel dat er zijn is niet exact aan te geven. Maar de tellingen en de verwachte reproductie geven wel houvast om dat aantal bij benadering te bepalen.

Uit het aantal in het vroege voorjaar aanwezige reegeiten en de verwachte reproductie kan een schatting worden gemaakt van de netto aanwas.

Die netto aanwas kan van terrein tot terrein nogal verschillen, afhankelijk van bijvoorbeeld de invloed van predatie en valwild. Voor de berekening van de aanwas kan worden uitgegaan van een gemiddelde van 85 procent van alle vrouwelijke dieren (inclusief smalreeën).

Wanneer het doel is de populatie (voorjaarsstand) op het huidige niveau te houden, dan zal het aantal dieren dat uit de populatie moet worden weggenomen in dezelfde orde van grootte moeten liggen als het aantal dieren dat er jaarlijks bij komt (aanwas). Wil men evenwel de stand verhogen, dan zal het afschot moeten worden verminderd. Voor het verlagen van de gewenste voorjaarsstand, zal het afschot juist moeten worden verhoogd.

Vaststellen afschot op basis van uitkomst tellingen, gewenste stand en verwachte aanwas

Aantal regulatie

De geslachtsverhoudingen die ideaal zijn is 1 op 1 maar dat lukt in ons land en is onverantwoord omdat dit tot zeer veel aanrijdingen zal leiden met het reewild. Het is belangrijk om de stand in de juiste verhouding te brengen met de beschikbaarheid aan voedsel, veiligheid, beschutting en rust van het winter leefgebied. In een natuurlijke situatie vindt de grootste sterfte plaats onder de jonge, oude en verzwakte dieren plaats. Bij de regulatie van de aantallen kan daarom worden vastgehouden aan een verdeling van het afschot van 50 procent in de kalveren en 1-jarige dieren.

Aantalregulatie betekent niet meer of minder dan dat de afgesproken aantallen op leefgebiedniveau voor 100% gerealiseerd dienen te worden. Alleen dan wordt het beoogde effect van afschot behaald: een gezonde reeënpopulatie die in balans is met wettelijke bepalingen. Wie tijdig begint met het afschot en er voldoende uren insteekt, moet een 100% realisatie kunnen bereiken.

reegeit en 2 geitkalverenVoor het behoud van de sociale structuren in de populatie komt de vakkundigheid van de reeënbeheerder om de hoek kijken.

Is aantalregulatie nog vooral gericht op beheersen van vaardigheden, voor inzicht in de sociale structuur wordt een beroep gedaan op de kennis en houding (weidelijkheid) van de faunabeheerder.

Het afschot kan op een simpele wijze gestructureerd worden namelijk;

  • 1/3 van het aantal is kalveren (Bok/geitkalveren)
  • 1/3 deel is geiten
  • 1/3 deel is bokken, waarvan de helft jaarlingen, want daar is de kans voor verkeersslachtoffer te worden omdat ze verjaagd worden het grootst

Om met de laatste te beginnen: schiet altijd eerst het kalf of de kalveren en daarna pas de geit. Reekalveren hebben in hun eerste levensjaar de geit nodig voor hun lichamelijke en sociale ontwikkeling. Hoewel de kalveren zonder geit wel overleven, verloopt de ontwikkeling onder de hoede van de geit beter dan wanneer het kalf afhankelijk is van de acceptatie door soortgenoten in de sprong.

De rest van het afschot kan dan worden verdeeld onder slecht in conditie zijnde dieren, aangevuld met de minst sterken onder de tweejarige dieren en dieren ouder dan 5 jaar. Op deze wijze wordt de sterke sociaal dominante leeftijdsklasse van 3-5 jaar zoveel mogelijk gespaard.

Van belang is dat het toegewezen afschot, ook daadwerkelijk wordt gerealiseerd.

Dit geldt met name voor de bestandsreductie van het vrouwelijke reewild.

Het realiseren van het noodzakelijke, op basis van het faunabeheerplan door de provincie toegewezen afschot is van groter belang dan selectie op zesenders, gaffels of spitsers.

Bij populatiebeheer geldt immers het credo: ‘Zahl vor Wahl’.

Jagers moeten zich ervan bewust zijn dat het realiseren van het toegewezen afschot van groot belang is. Er is immers sprake van een gemotiveerde beheeringreep.

Het aantal geschoten reeën moet worden geregistreerd

Door het afschot te registreren kan voor het faunabeheerplan worden voldaan aan art.10 h Besluit faunabeheer.

Beheer vrouwelijk reewild

Het aanspreken van op leeftijd van het vrouwelijk reewild is vrijwel onmogelijk, voor de kalveren en jaarlingen lukt dit wel aardig.Het reewild wordt daarom ook in leeftijd klassen ingedeeld.

Zo is een reegeit met vierjaar pas echt volwassen te noemen. Het belang van de indeling in leeftijdsklasse is v.w.b. de levensfase zich het dier bevindt.

Indeling in Leeftijdklassen

  1. Kalf (0 jaar) de nadruk ligt hierbij op de groei ( afmeting en gewicht) en leren van de moedergeit;
  2. Smalree (1 jaar) dit moet nieuwe ervaringen opdoen, met hetgeen ze van de moedergeit heeft geleerd – toont geen dominant gedrag;
  3. Jonge geit (2 tot +/- 4 jaar) – toont nog geen dominant gedrag;
  4. Volwassen geit ( circa 4 tot 8 jaar), deze geiten zijn maximaal reproductief en ook zeer succesvol in het groot brengen van de kalveren – meestal 2 – en toont dominant gedrag vooral t.o.v de smalreeën;
  5. Oude geit ( ouder dan circa 8 jaar) toont minder dominantie, is minder zichtbaar en is vaak mager en hoekig en pezig, vooral lange en dunne nek.

Leeftijdklasse

Lichaamskenmerken

Gedragskenmerken

Kalf (0 jaar)
  • In een sprong zie je dat ze duidelijker kleiner en lichter zijn dan een smalree.
  • Op het einde van de winter is het verschil tussen een groot kalf en een smalree niet of nauwelijks 
  • Spelend onderzoekend,
  • Het gedrag van de geit kopiërend en volgend.
Smalree ( 1 jaar)
  • Strakke rechte buiklijn als onderdeel van een rechthoekige romp.
  • Smalle lange kop met hoog voorhoofd en staat hoog op de poten.
  • Verhaard eind winter al vroeg t.o.v van de nadere geiten.
  • Kop wordt hoog gedrag.
  • levendig, steeds in beweging en nieuwsgierig.
  • Niet agressief naar de kalveren
  • Gedrag vergelijkbaar met kalf, maar blijft vaak achter in de familiesprong, omdat ze niet direct de geit volgt.

 

Jonge geit ( 2 tot 4 jaar)
  • Bredere kop en dikkere nek dan smalree
  • Forse achterkant, zwaartepunt lichaam midden of net achter midden romp
  • Romp meer vierkantig dan een smalree
  • Doorgebogen buiklijn (kalveren in ontwikkeling)
  • Hoek tussen nek en rug vloeiend.
  • Vertoont wisselend gedrag : De ene keer rustig, de nadere keer alert gedrag met snelle bewegingen, heeft nog geen volledige ervaring en dominantie.
  • Agressief gedrag naar de smalreeën als ze te dichtbij komen (+/- 10 tot 15 meter)
Volwassen geit (ca 4 tot 8 jaar)
  • Rustig maar wantrouwend gedrag, is snel onrustig.
  • Geen verschuilend gedrag.
  • Agressief gedrag naar de smalreeën als ze te dichtbij komen (+/- 10 tot 15 meter)
Oude geit (ouder dan 8 jaar)
  • Mager, hoekig en pezig
  • Borstbeen scherp zichtbaar
  • Geen dikke maar juist smalle lange nek ( lijkt dus jonger)
  • Knik tussen nek en rug en uitstekende schouderpartij.
  • Lange kop met breed voorhoofd
  • Sterk welvende oogkassen.
  • Heimelijk, wantrouwend en vlug verstoord.
  • het hele jaar door dominant en agressief gedrag ook in de winter.

 

 

Opmerkingen over gedrag algemeen
  • Welvingen van de oogkassen wijst in de winter vaak naar een oude geit
  • Jonge dieren in een sprong kijken naar de dominante geit en kopiëren het gedrag  en vertonen vaak nieuwsgierigheid
  • Borstkast groter en naar voren uitstekend duidt meestal op een oudere geit en dus niet op een smalree of kalf.
  • Smalree loopt meestal achter in de sprong bij het uittreden ( niet altijd het geval)

AFGAAN OP LOUTER DE LICHAAMSKENMERKEN IS NIET GOED OOK EEN GOEDE OBSERVATIE IS HIERBIJ VAN GROOT BELANG

De afschotperiode van het ‘ree-kaalwild’ (geiten, smalreeën en kalveren) valt in de winter, de periode waarin de dieren in sprongen leven en eigenlijk een rustperiode is in hun leven om energie te sparen om te kunnen overleven. Hoe meer vrouwelijk reewild en bokkalveren in het begin van de winter geschoten worden hoe gemakkelijker de anderen kunnen overleven. De wijze van afschot dient daarom afgestemd te zijn op de leefwijze en het gedrag van reeën in deze sprongen. Voorop staat de aantalsregulatie, daarnaast moet de reewildbeheerder oog hebben voor de sociale structuur van een sprong.

Kurk van de populatie

Reegeiten vormen de kurk waarop de populatie drijft. In het voorjaar nemen ze territoria in waarin de kalveren worden grootgebracht. In de herfst en de winter loodsen de volwassen reegeiten de jonge geiten, smal reeën en kalveren, maar ook de bokken en jaarlingbokken in de sprongen door de moeilijke periode. Het kaalwild in reeënsprongen is veelal gegroepeerd volgens familieverband. De dieren zoeken elkaar in het najaar op om op een veilige manier in een geschikt deel van het leefgebied (voedsel en beschutting) de winter door te komen. In het voorjaar worden de dieren onder invloed van hormonen weer territoriaal, waarna het sprongverband oplost.

Spronggrootte

Bepalend voor de spronggrootte is het landschap. In grootschalige bosgebieden zijn de sprongen in de regel het kleinst en in de open agrarische gebieden het grootst. In kleinschalige cultuurland­schappen variëren de spronggroottes op basis van de populatiedichtheid en de kwaliteit van het gebied (voedsel en beschutting).

reewild-sprong-noord-oostpolder-kleiDe volwassen dominante geiten bepalen in hoofdzaak de activiteiten in de sprong, waarbij de smalreeën en jonge geiten leren van de volwassen dieren. Daarbij zijn de kalveren nog volledig in de inprentingfase die alleen de geit op een juiste wijze kan invullen.

Leeftijdsopbouw

Van groot belang voor het welzijn van de dieren in de sprongen is dat de leeftijdsopbouw zo natuurlijk mogelijk is. Dit houdt in dat een sprong bestaat uit een goede verhouding tussen volwassen dominante geiten, jonge geiten, smalreeën en kalveren. De bokken in een sprong zijn een leuke bijkomstigheid in het kader van de veiligheid: hoe meer zintuigen hoe beter de veiligheid.

Hoe kleiner en verspreider de sprongen, hoe moeilijker het behoud van een goede sociale structuur is. Hier komt het aan op het bepalen van de structuur in meerdere sprongen, waaruit de totale leeftijdsopbouw in een leefgebied kan worden herleid.

In de halfopen en open landschappen zijn de sprongen in de regel groot genoeg om een complete leeftijdsopbouw binnen de sprongen te hebben en door middel van juist afschot goed te houden. Ook bij deze sprongen blijft het belangrijk om de leeftijdsopbouw van de populatie in een groter deel van het leefgebied te kennen.

Aanspreken

Het kunnen beoordelen van de leeftijdsopbouw in de sprongen vergt kennis en ervaring. Zeker in de wintervacht is het niet eenvoudig om jonge geiten op basis van lichaamskenmerken van de volwas­sen geiten te onderscheiden. Ook forse smalreeën (dan al ruim 1,5 jaar oud) zijn vaak moeilijk te onderscheiden van kleine jonge geiten.

reegeit-in-groenbemesterKortom, alleen kijken naar de lichaamskenmerken is vaak onvoldoende om juist te kunnen aanspreken en afgewogen keuzes te maken. Om goed te kunnen aanspreken is ook het observeren van het gedrag van de dieren belangrijk. Daarvoor moet de tijd worden genomen om een sprong bij herhaling en dus onder telkens andere omstandigheden te observeren.

Dominantie

Belangrijk bij het observeren is te letten op gedragingen van dominantie. De volwassen dominante geiten vertonen alert en bewust gedrag en ‘leiden’ een sprong. Het bewuste gedrag uit zich in gedrag waarbij steeds een situatie beoordeeld wordt en op basis daarvan wordt er al of niet gehandeld. Bij onraad zekeren de ervaren geiten, waarna ze verder gaan met wat ze doen of springen af naar een veilige plaats zonder omkijken. Er wordt niet getwijfeld. De jonge geiten zijn vaak wel alert, maar reageren veel onzekerder dan de ervaren dieren. Die onzekerheid uit zich vooral in weifelend gedrag. Uiteindelijk volgen ze vrijwel altijd het gedrag van de ervaren dominante geiten. De smalreeën gedragen zich in de sprong vrij en blij en vertonen nog nauwelijks alert gedrag.

Als ze zekeren doen ze dit kort, om vervolgens naar de geiten te kijken om steun te zoeken. Meestal doen ze gewoon mee met wat de geiten in de sprong doen en schromen ook niet om eens een tijdje de bokken te volgen bij hun bezigheden.

Het observeren van gedrag en aanspreken op basis van lichaamskenmerken is dus altijd bepalend om de leeftijdsopbouw in de sprongen (kalf, smalree, jonge geit, volwassen geit) te kunnen bepalen en op basis daarvan de juiste keuze te kunnen maken voor het afschot.»

Tips voor effectief reeënbeheer in de winter

In de winterperiode leven de dieren in sprongen en hebben rust nodig om te herkauwen en energie te sparen. Als de dieren rusten, is jagen (net als vele andere activiteiten) ongewenst. Het is dus belangrijk het dagritme van de reeënsprongen goed te kennen door dit steeds weer te observeren.In de winter foerageren reeën telkens op bepaalde plaatsen van hun voorkeur. Bejaging van de dieren op deze veelal open plaatsen wordt sterk afgeraden. Niet omdat de reeën daar zelf veel last van ondervinden, maar omdat ze deze plaatsen gaan associëren met gevaar. Dat beïnvloedt de zichtbaarheid van de dieren op negatieve wijze en daarmee ook de effectiviteit van het beheer.

Het beste bejaagt men de reeën tussen de rust- en de foerageerplaatsen. De dieren worden dan niet gestoord in hun rustgebiedjes en leggen geen relatie tussen gevaar en hun foerageerplaatsen (op veelal open luwe plaatsen).

Het is hiervoor wel noodzakelijk dat u de wissels in de leefgebieden goed kent en daar zo vroeg mogelijk plaatsen geschikt maakt om de dieren, zonder zelf gezien, geroken of gehoord te worden, te kunnen bejagen.

De foerageerplaatsen zijn goed te gebruiken om de dieren intensief in alle rust te kunnen observeren. Als de dieren zich veilig voelen op deze plaatsen, dan verblijven ze daar ook graag tijdens de zonuren. Het reewild herkent echter zonder problemen de jager, hoe vaker je in het veld bent, dus als je niet schiet en hoe langer de periode dat ze bejaagd worden, des te voorzichtiger ze worden en dus veel later gaan uittreden. Het reewild is ook bewust van de tijden waarop wij jagen  en van de hoogzitten gebruik maken, maar ze herkennen ook de auto waarmee je komt. Dus variëren in de tijd van aanzitten of bersen is dus van belang. Het reewild kent een tijd van rusten en herkauwen en foerageren, deze is gemiddeld 4 uur. Het reewild gaat als licht wordt naar zijn rustplaatsen en +/- 4 uur zal het weer even uittreden om te foerageren. Dus al je hiervan gebruik maakt kun je op verschillende tijdstippen bergen of gaan aanzitten ook overdag. Van belang hierbij is het altijd met de temperatuur en de wind rekening te houden, bij koud weer vooral in het voorjaar treedt het reewild niet graag uit. Bij droog en warmer weer wel en dan kan men ’s-morgens tot de middag heel goed de jaarlingen bejagen. Bij het bergen of aanzitten overdag is het van belang om evt. gezicht en handen camoufleren, deze vallen bij iedere beweging direct op. Denk hierbij vooral in het voorjaar aan paden en kleinschalige dekking waar de jaarlingen zich noodgedwongen moeten gaan ophouden. Een zgn mobile hoogzitladder kan dan een goede uitkomst zijn, creëer vooral niet teveel onrust in je veld.

Meten effect beheeringreep

Of het beoogde doel (bv. geen populatiegroei, het voorkomen van dierenwelzijnsproblemen) wordt gehaald kan worden afgelezen uit de trend in de uitkomsten van de tellingen, de ontwikkeling van het lichaamsgewicht of het conditie-product van de reeën.

Het ree zelf vormt eigenlijk de barometer van de gezondheid van de populatie. Om te kunnen beoordelen of het beoogde doel wordt gehaald, zullen er naast populatietellingen en afschotregistratie ieder jaar een aantal gegevens van geschoten reeën moeten worden vastgelegd.

Een gezonde populatie uit zich in goed ogende gezonde dieren die een glanzende vacht hebben en geen vuile spiegel. Ook de aanwezigheid van niervet in het begin van de winter is een indicatie van de gezondheid van het individuele dier.

Wanneer reeën niet goed ‘in hun vel zitten’ uit zich dit in minder gewicht, het aanwezig zijn van parasitaire aandoeningen en het ontbreken van niervet.

Bij de bokken komt dit tot ook uitdrukking in de vorming van kleine geweitjes (soms knopbokjes).

Dit soort gegevens kunnen in principe worden gebruikt voor het beoordelen van het welzijn van reeën.

Om het effect van de beheeringreep te kunnen meten, moet het lichaamsgewicht (ontweidt met kop en poten) in kilogram tot achter de komma (bv. 14,3 kg) van geschoten reeën worden vastgelegd.

De gewichten moeten per leeftijdscategorie worden altijd geregistreerd.

Reewild compenseren hoge jachtdruk door een lagere mortaliteit en hogere reproductie en een verschuiving van de geslachtsbalans bij de kalveren naar meer vrouwelijk reewild.

Aanbeveling bij veel valwild/verkeersveiligheid:

doodegreden-reegeit

Men kan ook kiezen voor een combinatie daarvan. In situaties waar verkeersveiligheid aan de orde is, is het verstandig vroegtijdig bok- of geitkalveren weg te nemen. Dit kan door gedurende de periode waarin het geitenafschot wordt gerealiseerd, ook een aantal bokkalveren te schieten. Indien de situatie langs de wegen blijft bestaan is het ook verantwoord om dan ook op grotere afstand van die knelpunten meer te gaan reguleren en ook de oude geit te schieten nadat men het kalf heeft geschoten, om daar plaats te creëren  en dus de druk langs de wegen hiermee  te verlagen. Veelal geven de huidige ontheffingen en het reewildbeheerplan van de Faunabeheereenheid Limburg daarvoor al de mogelijkheid.

De geschoten bokkalveren moeten wel als bok worden verantwoord en geregistreerd.

Zou dit worden nagelaten, dan worden er verhoudingsgewijs te veel reebokken geschoten.

Dit betekent dat de jager van het toegewezen bokkenafschot een deel realiseert in december-maart (namelijk als bokkalf). De geschoten bokkalveren vallen dus onder het afschotquotum van het lopende administratieve reewildjaar.

Wanneer de gewenste voorjaarsstand eenmaal is vastgesteld is het van belang te kunnen meten of de maatregel (inperken populatie en/of afschot op specifieke knelpunten) effect heeft. Daarvoor is het nodig dat het aantal aanrijdingen met reeën nauwkeurig wordt bijgehouden.

Registratie van het aantal aanrijdingen, de locaties en de data waarop de aanrijdingen hebben plaatsgevonden.

Betreft gegevens van jachthouders, politie, wegbermbeheerder en dierenambulance.

De draagkrachtmethode ‘Van Haaften,

Geeft in feite een waardering van de biotoop waar reeën voorkomen. Daarbij worden onderscheiden het veldgrenspercentage, oppervlakte weiden en akkers, dekkingspercentage, boomsoortenverdeling en zuurgraad van de grond.

De belangrijkste factoren zijn;

  • Veldgrenspercentage: hierbij wordt de grens tussen dekking en open veld in procenten van de totale veldgrens uitgedrukt;
  • Oppervlakte weiden en akkers; de oppervlakte wordt uitgedrukt in procenten van het totale veldoppervlak. Alle landbouwgronden die door reeën worden gebruikt, worden meegenomen in de berekening;

Dekkingspercentage:

Dit is de oppervlakte permanente dekking in procenten van de totale veldoppervlakte. Vooral de leefgebieden permanente dekking en de randen er omheen waar ze uittreden en vaak foerageren dienen meegeteld te worden, want daar leven ze ook.

Uit recente gegevens uit de praktijk blijkt dat met name in landbouwgebieden de actuele aantallen reeën hoger kunnen liggen dan de berekende doelstanden zonder dat belangen noemenswaard worden geschaad. Daarom is voor cultuurlandschappen de puntentelling iets aangepast  dit is voor ons bijvoorbeeld van 10 stuks naar 12 stuks of van 11 naar 13 stuks en 13 naar 15 stuks per 100 ha.

Klimaatverandering speelt hierin mogelijk ook een rol. In de winter is er meer voedsel aanwezig dan vroeger, waardoor er meer reeën in bepaalde terreinen beter kunnen overleven.

Voor grootschalige bos- en natuurgebieden zonder een substantieel aandeel voor reeën benutbare landbouwgronden, blijft de oude puntentelling van toepassing.

Gewichten van geschoten reeën

De gewichten van de geschoten dieren moeten consequent worden genoteerd (met één cijfer achter de komma) en dit altijd in relatie met het wildmerknummer, datum afschot en leeftijd. Een handzame unster die tot 25 kg gaat is dus onontbeerlijk.

Capriola Piocaia ago 07 nicht im FeuerBij de uitwerking op WBE niveau van de gemiddelde gewichten per leeftijdscategorie is het raadzaam bij de kalveren de gemiddelden per maand te berekenen. Dit omdat het gewicht van de kalveren aan grotere schommelingen onderhevig is dan bij volwassen dieren (verschil in gewicht begin en eind afschot periode.

Bij de uitwerking van de gemiddelde gewichten van reebokken is het raadzaam een onderverdeling te maken van gemiddelde gewichten voor en na de bronst. Immers, tijdens de bronst verliest de bok het nodige aan gewicht.

Hiermee wordt ook direct duidelijk dat uitwerking van deze gegevens niet mogelijk is wanneer de datum van het afschot niet bekend is.