Reewild
ALGEMEEN
Het aantal het reewild in ons land groeit met de dag. Een vertienvoudiging in de afgelopen decennia is een feit. Gevolg hiervan is dat de het reewild verspreid over vrijwel het gehele gebied van onze wildbeheereenheid voorkomen. Het worden noodgedwongen cultuurvolgers. Hiertegenover staat dat het buitengebied intensief door de mens wordt gebruikt en ingericht, waardoor er onder meer geen plaats meer is voor grote predatoren. De mens bepaalt dus zowel direct als indirect de leefomstandigheden van het reewild. Dit legt een morele en wettelijke zorgplicht op de mens om de gezondheid en het welzijn van het ree zoveel mogelijk veilig te stellen. Het aantal reeën werd in 1930 nog rond de 3.000 geschat. Nu in 2013 zijn er volgens een voorzichtige schatting tussen de 90.000 en 110.000 in Nederland.
Leefomgeving
Reeën komen eigenlijk in alle landschapstypen voor; van het laagland tot in het middel- en hooggebergte. Oorspronkelijk leefden ze in gemengde loofhoutbossen, waarbij de eik en de beuk de belangrijkste voedselleveranciers waren. Het liefst leven ze in een parkachtig landschap met lichtere gevarieerde opstanden met veel ondergroei en bosranden.
Bij stijgende dichtheden zien we reeën ook op plaatsen waar geen bos aanwezig is, zoals kale weilanden, akkerland en open cultuur landschap. Deze zogenaamde veldreeën passen zich geheel aan de nieuwe biotoop aan. Ze gebruiken houtsingels, rietkragen en kleine bosjes, maar ook slootranden en greppels als dekking. Hun voedsel bestaat dan praktisch geheel uit wat het veld opbrengt, zoals grassen en diverse kruiden.
In de zomer vertoeven veldreeën graag in dekkingsrijke akkerbouwgewassen. Vanaf de herfst, als de akkers na de oogst weinig dekking meer bieden, concentreren ze zich vaak in groepen, zogenaamde sprongen, die veel groter kunnen zijn dan bij bosreeën. Bij onraad vluchten ze niet een nabij gelegen bos in, maar gaan op afstand het veld in. Vooral in grootschalige akkerbouwgebieden kun je grote sprongen veldreeën waarnemen. Het gewas op het veld levert dekking én voedsel.
Veldreeën gedragen zich meer dan bosreeën als kuddedieren: steeds is er minstens één ree die de omgeving in de gaten houdt, terwijl de rest graast. De in de herfst gevormde sprongen zijn bij veldreeën vaak veel groter dan bij bosreeën. Sprongen van enkele tientallen stuks zijn geen zeldzaamheid.
Kenmerken
Het ree is de kleinste van alle in het wild levende hertensoorten in ons land. Door zijn lichaamsvorm en afmetingen, is het ree uitermate geschikt om zich in dichte ondergroei en hoog gras voort te bewegen. In verhouding tot de romp zijn de lopers sierlijk en lang. Door de sterk ontwikkelde dijbeenspieren kunnen reeën verre en hoge sprongen maken.
Het gewei van de bokken is relatief klein. De grote ogen hebben een zwarte iris rond een dwarsgeplaatste pupil en zitten aan de zijkant van de kop. Dit levert een zeer groot gezichtsveld op. De zeer beweeglijke oren zijn lang en ovaal van vorm. De hals is lang en smal en de romp is gedrongen en ‘overbouwd’: van voren wat zwaarder en lager dan achter. De neus is zwart, terwijl de voorkant van de onderkaak wit is. De staart is een kort stompje dat aan de buitenkant van het lichaam praktisch onzichtbaar is
De witte haren rond de anus wordt de spiegel genoemd. Geiten herken je in de winter aan het schortje onderaan de spiegel, een plusminus 7 centimeter lang haarbosje dat eigenlijk onder aan de vulva zit. Bij de reebok ontbreekt dat schortje. De vorm van de spiegel bij de geit is ovaalvormig, terwijl die bij de bok meer niervormig (ook wel boonvormig genoemd) is.
De haren van de spiegel kunnen overeind worden gezet, waardoor de spiegel als het ware openklapt en heel duidelijk zichtbaar wordt.
Het ree heeft hoefjes en loopt daarmee op z’n of haar tenen. Het spoor, ook wel prent genaamd, van een ree bestaat uit de afdruk van de hoefschalen op de grond. Aan de grootte van de afdrukken kun je zien of er een volwassen ree of een kalf heeft gelopen. Heeft het rustig gestapt, dan zie je de afdrukken van voor- en achterlopers vlak bij elkaar of over elkaar. Is het ree vluchtig geweest, dan zijn de afdrukken van de hoefschalen gespreid. In een zachte bodem zie je dan ook de afdrukken van de beide achterklauwtjes. Er bestaat weinig verschil tussen de hoeven en dus ook het het spoor van een bok en dat van een geit.
“Reeën kunnen geen onderscheid maken tussen rood, groen en geel. Blauw daarentegen knalt eruit. Een spijkerbroek herkent hij van grote afstand. Een felrode jas valt gek genoeg minder op. Reeën zien ongeveer driehonderd graden rond – ze kunnen nog net niet pal achter zich kijken. Door de stand van hun ogen zien ze elke beweging in een enorm panorama. In het donker zien ze uitstekend. En dan de oren – die kunnen onafhankelijk van elkaar bewegen. Dan staat het ene oor gericht op jou en met het andere oor draait hij om de rest van de geluiden op te vangen.
De vacht
Het ree heeft zomerhaar of winterhaar, men spreekt ook wel van zomerdos en winterdos. In de zomer is de beharing glanzend bruin-rood, met individuele verschillen van oranjerood tot vaalgeel. Zonlicht bleekt de kleur in de loop van de zomer wat. De tekening van de kop kan per individu heel verschillend zijn, vaak zie je een witte vlek boven de zwarte neus, maar deze kan ook geheel ontbreken. Het ene ree heeft een donkere tekening op het voorhoofd en het andere ree weer niet. Hoewel de bonte gezichtskleuren met de leeftijd kunnen vervagen, blijft de basistekening van de kop wel aanwezig. Maar voor een goede leeftijdbeoordeling is de koptekening onbruikbaar. De eerste beharing van reekalveren is bruin met in de lengterichting rijen witte vlekken. In de eerste herfst zijn deze vlekken verdwenen, het haar wordt eenkleurig bruin en gaat daarna over in winterhaar, waarin geen vlekken meer te zien zijn. De beharing in de winter bestaat uit dekharen met daaronder een wollige onderbeharing. Het onderhaar is heel dun en krullend en dient als bescherming tegen de kou. Omdat het pigment van het zomerkleed dan is verdwenen en is ingenomen door lucht, wat een isolerende werking heeft, is het ree naar grijsbruin verkleurd
In het voorjaar, in maart en april, kunnen reeën er bijzonder “mottig” uitzien. Dan verschijnt namelijk het zomerhaar en valt het winterhaar uit, het eerst bij de kop, op de schoft en aan de onderkant van de hals, rond de spiegel en op de flanken. Daarna verhaart de hals en als laatste de rug. De voorjaarsverharing is klaar tussen mei en begin juni. Vanaf eind augustus groei het grijze winterhaar door het rode zomerhaar heen, beginnend aan de kop en vervolgens aan de hals en de rest van het lichaam. Het tijdstip van verharen kan variëren, afhankelijk van de weersomstandigheden, leeftijd en gezondheid van het ree. In het algemeen verharen jonge en gezonde reeën eerder dan oude of zieke dieren.
Het gewei
Het gewei van de reebok bestaat uit twee stangen met een ronde of ovale doorsnee. De stangen staan op benige uitgroeisels op de schedel, de rozenstokken. De rozenstokken groeien het hele leven van de bok door, ze worden ieder jaar dikker. De hoogte van de rozenstokken neemt jaarlijks af. In normale gevallen vormt zich aan de voorzijde van de stang een aftakking: ‘voorend’. Tussen deze en het bovenste eind van de stang ontstaat een aftakking naar achteren: ‘achterend’. Drie enden per stang heet een ‘zesender’. Niet vertakte stangen heten ‘spitsers’, terwijl een gewei met twee enden per stang een ‘gaffel’ is.
In uitzonderlijke gevallen komen ‘achtenders’ of ‘tienenders’ voor. Geweien kunnen qua vorm zeer verschillen en zijn erfelijk bepaald. Je kunt ei-, hart- en liervormige en daarnaast nog andere typen geweien onderscheiden.
Afwijkende vormen van geweien kunnen veroorzaakt worden door het toenemen van de leeftijd, maar ook door beschadigingen van de bast tijdens de groei, waardoor zich soms meerdere enden vormen. Verder door het afbreken van een stang of een end of door hormonale storingen. Een bekend voorbeeld is het pruikengewei, de oorzaak is vaak een verwonding van de teelballen van de bok. Een dergelijk gewei wordt ook niet meer afgeworpen.
De groei van het gewei
De groei van het gewei, de stop van deze groei en het afwerpen worden gestuurd door hormonen. Het bokkalf ontwikkelt op een leeftijd van 3 maanden rozenstokken op de schedel. Hierop ontstaat bij sterke bokkalveren het eerste geweitje, dat hooguit enkele centimeters lang en altijd spitser is. Het heeft echter geen rozen. In januari/februari wordt dit geweitje afgeworpen en begint direct de ontwikkeling van het volgende gewei. Dit eerste ‘echte’ gewei, dat al wel rozen heeft, wordt doorgaans in de late herfst afgeworpen. Tijdens de groei van het gewei zijn de stangen omgeven door de bast, een soort dichtbehaarde huid. Deze bast, met daarin talrijke zenuwen en bloedvaten, beschermt en voedt het groeiende gewei. Het gewei heeft eerst een kraakbeenachtige structuur. Later door kalktoevoeging van onder af verbeent het snel.
Het vegen van het gewei
Als het gewei volgroeid is, stopt de bloedtoevoer. Gevolg: de bast sterft af en zit nog maar los aan de stang. Die bast wordt dan van het gewei “geveegd”. Het ree beweegt tijdens het vegen het gewei heftig langs stammetjes en twijgen op en neer, zodat de bast van het gewei in stroken en repen wordt verwijderd. Het vegen van het gewei kan soms enkele uren
kosten, maar er kunnen ook enkele dagen overheen gaan. Soms kan je een bok tegenkomen met de ene stang geveegd en de andere nog helemaal in de bast. Ook kunnen resten van de bast nog dagenlang aan de stang blijven zitten. Het pas geveegde gewei is wit van kleur.
Door het vegen langs bomen en struiken dringen bloed van de bast en plantensappen en humus in de poriën van het gewei, waardoor deze donker kleurt. Hoe poreuzer het gewei, hoe donkerder de kleur wordt. Na verloop van tijd worden de stangen door het vegen gepolijst. Het tijdstip van het vegen hangt af van het weer. Na een strenge winter vegen de bokken iets later. Als regel vegen de oude bokken het eerst, vanaf midden februari, de jonge later, de jaarlingen tot eind mei, soms begin juni. Maar dit is geen ijzeren wet. Je kunt dus niet met zekerheid zeggen dat een bok die in begin maart met een volledig geveegd gewei rondloopt, beslist een hele oude moet zijn. Dat kan ook wel een twee- of driejarige zijn.
Het afwerpen van het gewei
De werking van het geslachtshormoon testosteron bepaalt het afwerpen van het gewei. Als de werking hiervan na de bronsttijd afneemt, wordt op de grens tussen de rozenstok en de roos het benige materiaal opgelost door z.g. osteoblasten. Op een gegeven ogenblik is een geringe aanraking al voldoende om het gewei te laten afvallen. De afwerpperiode ligt tussen oktober en december. Meestal werpt een oudere bok eerder af dan een jongere.
Het gewei in relatie tot de leeftijdsfase en biotoop
De lengte van de stangen neemt toe tot het ree volwassen is. Daarna als het ree ouder wordt, worden de stangen weer korter. Dit ‘terugzetten’ van het gewei zie je vooral in de lengte en in mindere mate in de omvang van de stangen. De omvang van de rozen neemt met de jaren zelfs toe. Erfelijke aanleg beïnvloedt grootte en vorm van het gewei. Maar van doorslaggevende invloed is de samenstelling en kwaliteit van het voedsel dat de bok tot zich neemt.
De zintuigen
Het gezichtsvermogen
Het gezichtsvermogen van reeën is matig ontwikkeld. Ze zien onscherpe beelden met weinig scherptediepte en herkennen alleen grote objecten. Reeën zien de wereld niet als de mens in een soort cirkel, maar meer in een horizontale band. Daardoor is de mens op een hoogzit ook niet zichtbaar voor een ree, die valt dan namelijk buiten dat gezichtsveld van het ree.
Bewegingen nemen ze echter uitstekend waar. Maar een ree neemt bijvoorbeeld een volkomen stilstaand mens niet waar. Beweging maakt het wantrouwend. Gevolg: het ree gaat geruime tijd zekeren (het oplettend stilstaan). Soms laat het ree dan de kop zakken alsof het wil gaan grazen, maar ondertussen houdt het alles goed in de gaten. Vaak werpt het daarbij de kop weer snel op. De geringste beweging doet het ree dan vluchten. Vermoedelijk kunnen reeën in beperkte mate kleuren zien.
Het gehoor
Reeën horen goed. Ze kunnen geluiden herkennen en, door de oorschelpen afzonderlijk te draaien, ook de richting van het geluid bepalen. Het ree weet uitstekend welk geluid wel of geen gevaar betekent. Het went aan veel voorkomend geluid, ongeacht het volume. Het geluid van de trekker van de boer, de motorzaag van de bosbouwer of een overvliegende straaljager verontrust ze niet, een zacht geluid van een brekend takje kan ze doen vluchten.
Het reukvermogen
Het reukvermogen is het belangrijkste en best ontwikkelde zintuig van het ree. Het ree heeft zelfs een beter ontwikkeld reukvermogen dan de hond. De afstand waarop het bijvoorbeeld menselijke geuren kan waarnemen is waarschijnlijk 300 tot 400 meter.
Bij het zoeken naar voedsel en bij het onderlinge contact gebruikt het steeds de neus. Bij het zoeken naar voedsel, houdt het rekening met de wind. Kalveren houden zich voornamelijk daar op waar de moeder ze nog kan ruiken. Kortom: geuren bepalen voor een zeer groot deel de gedragingen van het ree.
De smaak
Het ervaren van smaken gebeurt via smaakpapillen in de mondholte, met name aan de tong. Smaakprikkels gaan via zenuwen naar de hersenen. Het grote aantal smaakpapillen duidt er op dat het ree voedsel op smaak kan selecteren. Reeën hebben voorkeur voor plantensoorten met bepaalde smaakstoffen.
De tastzin
Over het gebruik van de tastzin door het ree is niet veel bekend. Er zitten stugge tastharen in de omgeving van de mond en de neus, waardoor tastprikkels via zenuwen naar de hersenen gaan.
Voedselstrategie
Het is bekend dat het reewild planteneters zijn die tot de herkauwers worden gerekend. het reewild hebben voorkeur voor lichtverteerbare plantendelen met een hoog nutriëntengehalte en daarom rekent men deze dieren dan ook tot de ‘concentrate selectors’.
Het reewild hebben ten opzichte van andere herkauwers een laag gewicht en een groot oppervlak waardoor veel energieverlies optreedt. het reewild hebben een hoge stofwisseling en een kleine pens inhoud. Dit betekent dat deze dieren per tijdseenheid veel energie uit hun voedsel moeten halen.
Hiermee is de voorkeur voor licht verteerbaar voedsel met een hoog voedingsgehalte en een snelle doorstroming verklaard.
Energiehuishouding
Gedurende de voorjaars-, en zomermaanden zijn planten die aan deze eisen voldoen in hun leefgebied aanwezig. Maar tijdens de wintermaanden zijn planten met deze eigenschappen zeldzaam. Daarom hebben het reewild zich geraffineerd aan de winter aangepast. Ze zijn in staat om hun stofwisseling in dit jaargetijde op een laag pitje te zetten. De behoefte om te eten is nu ook laag, ze eten nu 30-40% minder voedsel dan in de zomermaanden. Daarnaast is het aantal foerageerperioden gehalveerd. Bovendien zijn ze aanzienlijk minder actief, ze verplaatsen zich minder vaak.
In de maanden maart, april en gedurende oktober/november daarentegen is er een verhoogde voedselopname waar te nemen. Het is opvallend dat er tijdens deze twee perioden meer energie wordt opgenomen dan er wordt verbruikt. De voorjaars eetpiek correspondeert met het aanzuiveren van de energietekorten die tijdens de wintermaanden zijn ontstaan.
Tijdens de herfst-eetpiek wordt de extra opgenomen energie als lichaamsvet in verschillende depots opgeslagen. Om te overleven hebben het reewild beide eetpieken in hun voedselaanbod nodig. Missen ze een of allebei dan ontstaan er hongersituaties.
Voedselaanbod en sociale organisatie
De sociale organisatie van het reewild regelt de verdeling van de voedselgebieden. Er zijn twee rangordesystemen. Dominante bokken sturen lager geplaatste mannetjes weg. De dominanten vestigen zich in die terreingedeelten waar het beste voedsel, rust en dekking is.
Een bok achtervolgd zijn revale en verdijft uit zijn territorium overlevingsmogelijkheden zijn. De lager geplaatsten moeten zich tevreden stellen met minder goede plekken. Een dergelijk systeem geldt ook voor geiten. De tweede keuze biedt minder overlevingskansen. Van dit gegeven wordt gebruik gemaakt bij het opstellen van een het reewildbeheerplan. het reewild die een hoge positie bekleden hebben de concurrentie en de selectiedruk weerstaan. De ‘outcast’ kan de sociale druk niet aan en verdwijnt.
De verdrevenen gaan op zoek naar een eigen gebied, maar ruimte is schaars. Favoriete terreingedeelten zijn reeds bezet. Er kan slechts gestreden worden om marginale gebieden. Het is gebleken dat de het reewild door deze migratie bijna heel Nederland zijn gaan bewonen.
Reewild en de mens
Ons land wordt door de mens al intensief gebruikt. Er leven per vierkante kilometer 450 inwoners en daarmee is Nederland één van de dichtst bevolkte landen ter wereld. Mensen wonen, werken en Reegeit aangereden in het donker, het ongeboren kalf ligt ernaastrecreëren, al deze activiteiten nemen veel ruimte in beslag. Bovendien verplaatsen onze landgenoten zich regelmatig waarvoor spoor-, water-, en verkeerswegen nodig zijn. Mede hierdoor blijft er weinig ruimte over voor het reewild. Daar komt nog bij, dat het reewild voedselspecialisten zijn en daardoor hoge eisen stellen aan hun leefgebied. Bovendien planten het reewild zich snel voort. Deze eigenschappen brengen hen regelmatig in conflict met menselijke belangen. Toch zijn er mensen in ons land die nog steeds geloven, dat alles wat een groene kleur heeft ‘natuur’ is. De echte oppervlakte natuur in ons land wordt geschat op 5% . Nederland bestaat uit door mensen gemaakte landschappen en hier en daar ziet het er naar natuur uit.
Bronstijd reewild:
In de aanloop naar de zomer is er een overvloed aan voedsel en dekking. Zowel de reebokken als de reegeiten nemen dan voor hen interessante gebieden in het leefgebied in. Met name de reebokken zijn druk in de weer met het territoriumgedrag. Reebokken vegen dan aan twijgen en struiken met de geurklieren tussen hun geweistangen. Jonge bokken worden door volwassen bokken verdreven. In deze periode komen dan ook de meeste aanrijdingen voor.
In alle jaargetijden kunnen reeën zich laten horen laten horen door het uitstoten van geluiden. Maar met name als de reeën hun territorium vormen en gevormd hebben en bij de voortplanting horen we het karakteristieke schelden en fiepen.
In de steeds warmer wordende periode dragen de reeën hun dunnere, roodbruine haarkleed.
De bronsttijd, de paringstijd van reeën, ligt tussen half juli en half augustus. Deze periode wordt ook wel de bladtijd genoemd. Geslachtsrijp zijn normaal ontwikkelde reeën op de leeftijd van 1 jaar.
Slecht ontwikkelde vrouwelijke reeën worden in de na-bronst beslagen of slaan een jaar over. Reebokken zijn vruchtbaar vanaf 1 jaar. In een goede reeënstand, met een goede samenstelling van leeftijden en geslachten, nemen jaarlingen als regel nog niet deel aan de voortplanting.
Bronstige geiten scheiden geurstoffen af die de bokken aantrekken. Ook produceren de geiten in deze tijd een ‘fiepgeluid’ waar de bok op af komt. De geiten zijn 3 – 4 dagen bronstig. Omdat de geit lang niet altijd direct bereid is tot een paring, vinden er regelmatig wilde achtervolgingen plaats totdat de geit aangeeft dat ze bereid is. De paring op zich duurt maar enkele seconden. Het eitje(s) wordt bevrucht. Na de paring komt de bevruchte eicel in de baarmoeder terecht. In twee weken deelt de eicel snel en ontstaat er een kiemblaasje van ruim 1 mm grootte. Daarop volgt een 4 1/2 maand durende kiemrust zonder zichtbare ontwikkeling. Men spreekt over een uitgestelde implantatie. Vanaf midden december ontwikkelt het embryo zich snel.
Nadat de bok verschillende malen de geit heeft beslagen, verlaat deze de geit en gaat op zoek naar een andere bronstige geit. De geit voegt zich dan weer bij haar kalveren, die ze tijdens het liefdesspel heeft verlaten.
In de herfst is er steeds minder verteerbaar voedsel. De reeën eten en rusten veel en leggen vetreserve aan om de winter door te komen. De dunnere roodbruine vacht verandert in een dichte, grijze vacht die hen tegen de kou en regen moet beschermen. In oktober verliezen de reebokken het gewei. Direct daarna begint het nieuwe gewei te groeien.
Gedurende de bronsttijd verliezen de bokken behoorlijk wat lichaamsgewicht, tot wel 25%.
De geboorte
In mei of juni werpt de geit haar kalveren. Meestal twee, soms één en soms drie. Geiten met vier kalveren zijn zeldzaam. Het gewicht van een kalf ligt rond de 1,5 kg. De geit kiest de plek uit waar ze de kalveren gaat zetten. Meestal is dat een bosrand met veel ondergroei, een weiland met lang gras of in het koren. Na de geboorte likt de geit de kalveren droog, maakt de geboorteplek zorgvuldig schoon en eet de nageboorte op om zo weinig mogelijk geurspoor achter te laten. Kort na de geboorte doen de kalveren al pogingen om op te staan. De pasgeboren kalveren vinden in korte tijd de tepels. De geit zoogt de kalveren diverse malen per dag, niet langer dan een minuut per keer.
De kritische periode
De tijd tussen de geboorte en het tijdstip waarop de kalveren de geit als hun eigen moeder herkennen is een kritische periode voor kalveren. Deze duurt enkele weken. In de kritische periode volgen de kalveren de geit niet steeds. Dagelijks zijn ze maar korte tijd bij elkaar. Waarschijnlijk herkent de geit haar kalveren in deze eerste tijd niet aan een individuele geur, maar aan een algemene kalverengeur. Zo is het mogelijk dat de eerste 3 weken een geit een vreemd kalf nog accepteert als haar eigen kalf.
Gedurende de eerste twee weken drukken de kalveren zich bij onraad en geven ze nog geen geur af. Ze kennen nog geen gevaar en laten zich gemakkelijk benaderen en oppakken. Regelmatig doen onwetende wandelaars dit dan ook, in de veronderstelling dat de moeder ze in de steek heeft gelaten. Maar de geit verlaat haar kalf nooit. Ze is altijd in de buurt, ook al zie je haar niet.
In deze tijd is ook het gevaar van loslopende honden groot en maken maaimachines veel slachtoffers. In de eerste twee weken verwijderen de kalveren zich van elkaar en liggen vaak op behoorlijke afstand van elkaar. Voor het zogen roept de geit de kalveren naar zich toe. Het zich zelfstandig drukken, op afstand van elkaar, in de eerste levensweken doen de kalveren instinctief. Daarmee verkleinen ze het risico dat ze worden gevonden door natuurlijke vijanden. In deze periode verdedigt de geit de kalveren door met de lopers te slaan.
De stabiele periode
De kalveren volgen de geit voortdurend en zijn steeds bij haar in de buurt. Toch kun je een geit gedurende de eerste maanden ook regelmatig alleen of met maar één kalf zien. Kalveren hebben namelijk een iets ander dagritme dan de geit. Ze slapen wat meer. Als de kalveren circa 2,5 maand oud zijn, is de dagindeling gelijk. De kalveren komen daarna ook regelmatig in contact met andere reeën. Het zogen van de kalveren neemt af, tot het helemaal stopt als ze een half jaar oud zijn.
De kalveren worden steeds zelfstandiger, hun gedragingen gaan steeds meer lijken op die van volwassen reeën. Lagen de ligplaatsen van de kalveren eerst ver uit elkaar, met het ouder worden liggen ze steeds dichter bij elkaar. Spelenderwijs leren ze allerlei gedrag, zoals imponeren, dreigen en het tonen van onderdanigheid. Deze stabiele moeder-kind-periode duurt tot in het volgende voorjaar. Als eerste neemt het bokkalf afscheid, hoewel dat lang niet altijd vrijwillig gebeurt, deze verdwijnt dan voorgoed uit het leefgebied van de moeder. Kort voordat de moeder weer opnieuw kalveren krijgt verstoot ze het geitkalf.
Het jonge ree moet in zijn eerste levensjaar in de herfst minstens 12,5 kg wegen om de winter te kunnen overleven. Gedurende de wintermaanden groeien de kalveren namelijk nauwelijks. Pas vanaf maart is er weer een gewichtstoename. Met twee jaar is het ree lichamelijk volwassen, lichaamsgewicht en omvang nemen nog toe tot een leeftijd van ongeveer vijf jaar. Maar dit is sterk afhankelijk van de kwaliteit van de biotoop. De kwaliteit van het voedselaanbod in de herfst, winter en het vroege voorjaar is namelijk doorslaggevend voor de verdere lichamelijke ontwikkeling van het jonge ree.
Ree sprong
Dit is ook het begin van de winter waarin er veel minder voedsel en beschutting is en daardoor veel minder energie voor reeën. Je ziet de reeën in die tijd vaak in groepjes bijeen. Een dergelijke groep wordt een sprong genoemd. Dit zijn meestal familie verbanden, het smalree en jaarling bok maar ook de reegeit van 2 terug met haar kalveren kan hier deel van uit maken. Zij komen dan naar de oude geit terug. Deze is de leidster van de sprong. Dus schiet nooit de oude geit dan alleen als ze geen kalveren meer bij zich heeft.
De levensduur
Er zijn gegevens over reeën in gevangenschap en over reeën die als kalf gemerkt werden. In gevangenschap is de maximaal bereikte leeftijd 25 jaar. Van de in het wild levende en als kalf gemerkte reeën is de oudste bok ruim 17 jaar en de oudste geit 16,5 jaar geworden. Bij reeën ouder dan 10 jaar staat grote gebitsslijtage, waardoor het voedsel niet meer goed gekauwd en herkauwd kan worden en daarom niet meer goed wordt opgenomen, een hogere levensverwachting in de weg.
De natuurlijke geslachtsverhouding
Bij de geboorte is er een geslachtsverhouding tussen mannelijke en vrouwelijke kalveren van gemiddeld 1:1. Jaarlijks kunnen hierin wat afwijkingen in optreden. Met toenemende leeftijd verschuift deze verhouding meestal ten gunste van de vrouwelijke dieren, omdat de verliezen bij de bokken groter zijn. De toename van de reeënstand wordt deels veroorzaakt door de moeilijke telbaarheid van het ree, waardoor een onderschatting van het aantal reegeiten plaatsvindt én door het onderschatten van het belang van het geitenafschot, waardoor er te weinig geiten worden geschoten.
De aanwas
De jaarlijkse aanwas bestaat uit de kalveren die worden geboren uit het aantal vrouwelijke reeën dat op 1 april aanwezig is. Smalreeën krijgen nog geen kalveren, maar omdat ze bij tellingen in het voorjaar niet altijd meer duidelijk van de geiten zijn te onderscheiden, worden ze samengeteld met de geiten.
De aanwas is natuurlijk niet altijd en overal gelijk. Verschillen treden op door de reeëndichtheid, de voedselsituatie en andere factoren (recreatie, infrastructuur e.d.). De jaarlijkse aanwas kan, afhankelijk van omstandigheden, schommelen tussen 70 en 150% van het aantal op 1 april aanwezige stuks vrouwelijke dieren (geiten, smalreeën en vrouwelijke kalveren). De verhouding tussen het aantal smalreeën en geiten is van grote invloed op de aanwas. Het is aan te bevelen bij het berekenen van de jaarlijkse aanwas uit te gaan van gemiddeld 85% van alle vrouwelijke dieren.
Verspreiding Reewild in Nederland.
- Niet ingrijpen leidt tot overbevolking c.q. ruimtegebrek, waardoor voedselschaarse en stress optreden. Dit zijn omstandigheden waarin abnormale vatbaarheid voor ziekten ontstaat en ernstige gedragsafwijkingen voorkomen. Parasieten krijgen voorts grote invloed als gevolg van de verminderde weerstand, wat onherroepelijk leidt tot omvangrijke sterfte onder het reewild.
- Wij zijn daarom van oordeel dat een consequent en actief beheer van de sterk gegroeide aantallen het reewild noodzakelijk is. E.e.a. wel afgestemd op de actuele stand van zaken in de Wildbeheereenheid Susteren/Graetheide. Wij pleiten voor aantallen die in evenwicht zijn met de leefomstandigheden en de daar geldende functies. De Wildbeheereenheid Susteren/Graetheide streeft er naar te komen tot een zo natuurlijk mogelijke leeftijdsopbouw van de het reewildpopulatie.
- Om deze doelen te bereiken, dient deskundig, veilig en actief reewildbeheer, op basis van een door de overheid goedgekeurd het reewildbeheerplan, te worden uitgevoerd.
- Het afschot zal daarom dusdanig zijn dat de natuurlijke predatie zo veel mogelijk wordt benaderd.Dit betekent dat +/- 50% van het afschot kalveren en jaarlingen betreft, de overige 50% zal bestaan uit duidelijk zwakke dieren en de oudere leeftijdsklasse (ouder dan 5 jaar).
- Jaarlijks zal circa 30% van het het reewildbestand worden afgeschoten Het beheer is gericht op handhaving van de huidige stand en geslachtsverhouding van 1 op 1 (Reegeit: reebok).
Ree voorkomen, valwild en afschot Limburg
Naast de toename van het ree, is ook het wegennetwerk in Nederland en ook inLimburg enorm uitgebreid. Hierdoor zijn botsingen tussen reeën en verkeer toegenomen. Er bestaat geen compleet beeld van het aantal aanrijdingen in Nederland. Geregistreerde aantallen liggen rond 4.800 en 6.500 per jaar De jaarlijkse sterfte in het verkeer bedraagt daarmee circa 5% van de landelijke populatie. Maar schattingen van sterfte door aanrijdingen liggen veel hoger, tot wel 10.000 per jaar (10% van de populatie). De financiële schade van de aanrijdingen bedraagt mogelijk 25 miljoen euro per jaar. Daarnaast is er sprake van dierenleed en verkeersonveiligheid.
Oorzaken aanrijdingen en preventieve maatregelen
Oorzaken
Aanrijdingen door gedrag van ree.
Het aantal aanrijdingen met reeën varieert door het jaar heen en is gerelateerd aan onder andere het seizoensgebonden gedrag van de dieren. De meeste aanrijdingen vinden plaats in de lente, in de maanden april en mei. In deze periode gaan reeën, die in de winter in een zogenaamde wintersprong leven, een meer solitaire periode tegemoet. Een wintersprong wordt gevormd als de winter begint en bestaat meestal uit verschillende reebokken, geiten en hun nakomelingen van dat jaar en eventueel die van het vorige jaar. In de lente valt deze wintersprong weer uit elkaar. Dat begint met een toename in het territoriale en agressieve gedrag van de dominante bokken. Hierbij worden de nog onvolwassen bokken verjaagd uit het territorium. Verbannen en op zoek naar een nieuwe leefomgeving steken jonge bokken regelmatig wegen over, wat leidt tot aanrijdingen.
Later verjaagt ook de geit volwassen dochters uit het territorium, vlak voor de geboorte van de kalveren.
Enkele maanden later vindt de bronst plaats. Dit is de periode van seksuele activiteit, ook wel paartijd genoemd. In deze periode, van midden juli tot midden augustus, is het aantal aanrijdingen nog steeds relatief hoog. Volwassen reebokken jagen achter potentiële partners aan waardoor beide seksen geregeld onoplettend wegen oversteken. Dit heeft een verhoogd risico op aanrijdingen als gevolg.
Daarnaast is in de bronstperiode het testosteron-niveau bij volwassen reebokken het hoogst en zijn ze nóg agressiever tegen de jongere bokken en leeftijdsgenoten.
Aanrijdingen door gedrag van mens
Naast de invloed van het gedrag van reeën op het aantal aanrijdingen, spelen activiteiten van de mens een grote rol. Zo heeft een toename in infrastructuur ervoor gezorgd dat de dieren steeds minder leefomgeving en aaneengesloten gebieden ter beschikking hebben. Zodoende worden ze gedwongen zich tijdens de zoektocht naar voedsel en rust te verplaatsen over wegen heen. De gebieden die het ree nog heeft, worden geregeld verstoord door recreatieve activiteiten. Vooral loslopende honden verjagen reeën uit hun leefomgeving, ook richting de wegen. Jagers en Boswachters en Boa’s constateren dit regelmatig. Bosbouwpraktijken zoals verwijderen van opslag of kaalkappen kunnen ook gepaard gaan met het verjagen van reeën, omdat het aanbod van voedsel en dekking daardoor sterk verandert. Reeën gebruiken graan en maïs als beschutting en rustplaats. Op het moment dat de boeren gaan oogsten, raken de dieren hun beschutting kwijt en zullen ze op zoek gaan naar nieuwe beschutting. Ook daarbij moeten zij vaak wegen oversteken, met gevaarlijke situaties tot gevolg.
Beheer doel Limburg:
Beperking van risico op aanrijdingen en landbouwschade door een stand na te streven van ongeveer 4200 dieren voorjaarstelling. De stand is berekend met een hernieuwde draagkrachtberekening.
Gerealiseerd Afschot Limburg | 2011-2012 | 2012-2013 | 2013-2014 | 2014-2015 | 2015-2016 | 2016-2017 |
---|---|---|---|---|---|---|
Geit | 911 | 988 | 782 | 830 | 901 | 963 |
Bok | 814 | 798 | 783 | 722 | 838 | 867 |
Totaal | 1.725 | 1.786 | 1.565 | 1.552 | 1.739 | 1.830 |
Verloop | 2010- 2011 | 2011- 2012 | 2012-2013 | 2013-2014 | 2014-2015 | 2015-2016 | 2016-2017 |
---|---|---|---|---|---|---|---|
Voorjaarstelling 3-jarig gem.(VJT)* | 4309 | 4218 | 4320 | 4309 | |||
Toegekend afschot | 3221 | 3201 | 2735 | 2653 | 2689 | 2771 | |
Behaald afschot | 2476 | 2230 | 2270 | 1947 | 1.552 | 1.739 | 1.830 |
Aantal aanrijdingen | 481 | 484 | 486 | 441 | 348 | 407 |
* Gebaseerd op een 3-jarig gemiddelde van de voorjaarstelling vanaf 2009 t/m 2017
Berekende Zomerstand Reewild Gemiddeld
2005 | 2006 | 2007 | 2008 | 2009 | 2010 | 2011 | 2012 | 2013 | 2014 | Gemiddeld2005-2015 | |
Geit | 3005 | 3051 | 2950 | 3139 | 3584 | 3483 | 3290 | 3366 | 3751 | 3272 | 3289 |
Bok | 2611 | 2689 | 2567 | 2784 | 3095 | 2939 | 2751 | 2835 | 3105 | 2776 | 2815 |
Totaal | 5617 | 5740 | 5517 | 5924 | 6679 | 6421 | 6042 | 6201 | 6855 | 6048 | 6104 |
Ratio ♀ | 54% | 53% | 54% | 55% | 53% | 53% | 54% | 53% | 53% | 53% | 54% |
Ratio ♂ | 46% | 47% | 46% | 45% | 47% | 47% | 46% | 47% | 47% | 47% | 46% |
Evaluatie afgelopen beheerperiode:
De doelstelling wordt redelijk gehaald. Afgelopen jaren is het aangepaste beheer op basis van de nieuwe draagkrachtbepaling doorgevoerd. Incidenteel is lokaal maatwerk toegepast om te komen tot een goed gedragen uitvoering zonder sterke toename van het aantal aanrijdingen. De populatie is sinds de stapsgewijze invoering van de nieuwe ideale stand zoals gewenst licht toegenomen en heeft zich gestabiliseerd, overeenkomst de toename van het geschikte leefgebied, zoals berekend in de nieuwe draagkrachtberekening. Er is nagenoeg geen landbouwschade. Het aantal aanrijdingen is stabiel. Het behaalde afschot loopt met name bij de geiten achter op het gewenste aantal, wat deels verklaard kan worden door het zich minder tonen ten opzichte van de bokken.
Schade wordt nagenoeg niet aangemeld, maar komt ook niet vaak voor een tegemoetkoming van de schade in aanmerking. Afschot vindt vooral plaats op knelpunten voor verkeersveiligheid en bij schade aan plantages e.d.
Gestreefd wordt naar beheer van de populatie op een stand waarbij de kans op aanrijdingen op hetzelfde niveau blijft, wat momenteel vergelijkbaar met het landelijke gemiddelde is. Bekend is dat bij niet beheren van een populatie de stand kan toenemen, en tevens is bekend dat bij een toenemende stand er een hogere kans op aanrijdingen bestaat.
Het het reewild regulatieplan wordt jaarlijks vastgesteld door de het reewildbeheercommissie en de het reewildcoördinator in overleg met de betrokken afschothouders van het het reewild van de samenwerkende WBE’n; Susteren/Graetheide, Swentibold, De Maasvallei en Moorveld, grootte van het totale gebied +/- 15.000 ha.
Zaken, het reewild betreffende worden geregeld door de Flora- en faunawet. De uitvoerende verantwoordelijkheid berust bij de Wbe’s en de jachthouders van de jachtvelden op basis van een goed gekeurd faunabeheerplan van de Faunabeheereenheid door de provincie.
Met de introductie van wildbeheereenheden is de schaalvergroting binnen de Nederlandse jagers wereld geïntroduceerd. Het paste de overheid, die bezig was met privatiseren, om enige taken af te stoten. Daarbij werden verantwoordelijkheden naar de jagers gedelegeerd. Deze verantwoordelijkheden vragen om een nieuwe opzet en aanpak. Mede gelet op de minimale oppervlakten van de WBE’n (5.000 ha), werd bij het reewild de nadruk gelegd op populatiebeheer.
Beheer van populaties
Met het beheren van populaties hoefdieren in cultuurlandschappen was heel weinig ervaring. Er moesten ideeën worden ontwikkeld om tot een grondige aanpak te komen. Populatiebeheer is meer dan het opstellen van een afschotplan. Het welzijn van de het reewildpopulaties staat hierbij centraal. Dit heeft een omschakeling in het denken en doen van jagers tot gevolg gehad, want er werd in het verleden veel aandacht besteed aan individuele het reewild, voornamelijk bokken.
Afschotperiodes in Limburg
De volgende afschotperioden gehanteerd:
- Reebokken: Jaarrond (van 1 april t/m 30 maart);
- Reegeiten & Kalveren (bokkalf & geitkalf): 1 oktober t/m 31 maart;
- Dieren die acuut aanmerkelijke schade of verkeersrisico’s opleveren: Jaarrond.
Faunabeheerplan en wildbeheereenheid
Door de nieuweWet natuurbescherming is het beheer van het reewild opgedragen aan een faunabeheereenheid die hiervoor een faunabeheerplan opstelt. De grondslag van het reewildbeheer is vastgelegd in het faunabeheerplan, wat dan gecoördineerd en planmatig wordt uitgevoerd door de WBE in haar gehele werkgebied op basis van een toestemming gebruik ontheffing art 3.17 Wn. Welke de FBE na goedkeuring van het Faunabeheerplan heeft verkregen van de betreffende provincie, waarin haar beheergebied is gelegen.
Verantwoordelijkheid & Wetgever
Het reewild leven in dit ‘man made landscape’ en is dan ook te beschouwen als extensief gehouden vee. Helaas vallen ze niet onder de wet, die zaken van deze dieren regelt. Voor huisdieren geldt een bijzondere zorgplicht. Omdat de leefwijze van de in ons land levende het reewild niet vergelijkbaar is met die van soortgenoten, die voorkomen in ongerepte natuurgebieden, lijken hun levensomstandigheden meer op die van huisdieren. Hiermee zal rekening moeten worden gehouden met het beheren van deze diersoort. Er zal aandacht moeten worden besteed aan het welzijn van het reewildpopulaties. Ook de zorg van het welbevinden van het individuele dier is hier belangrijk. Door het niet uitvoeren van enige maatregelen kunnen er situaties ontstaan waarbij het welReegeit geschoten in een te dichtbevolkt reewildgebied met keelhorsels besmetzijn van het reewild in het geding komt. Wanneer de grondeigenaar moedwillig de gezondheidstoestand van de dieren verwaarloost, die aan zijn zorg zijn toevertrouwd, komt hij, wanneer het gehouden dieren betreft, in conflict met Artikel 455, sub 2 van het Wetboek van Strafrecht. De Wetgever zegt hierover het volgende:
‘Hij die nodeloos aan een dier, dat geheel of ten dele aan hem toebehoort en onder zijn toezicht staat, of aan een dier tot welks verzorging hij verplicht is de nodige verzorging onthoudt, maakt zich schuldig aan een strafbaar feit’.
Je kunt in Nederland maar beter een schaap zijn dan een ree!!
DOELSTELLING
De doelstelling van het het reewildbeheer bestaat uit het op elkaar afstemmen van de omvang van de het reewildpopulatie en de voedselvoorraad van het gebied. Daarbij wordt uitgegaan van de draagkracht van het gebied. Hiervoor bestaan verschillende modellen zoals het bekendste model “Van Haaften” is dat wordt gebruikt bij het het reewildbeheer. Deze gaat uit van een vastgestelde draagkracht per jachtgebied a.d.h.v. de kwaliteit van voedsel aanbod en een constante dekking van het gehele jaar in dat gebied. Hiervoor hebben de WBE’n een doorrekenmodel opgemaakt in Excel, hierdoor kan op deze wijze snel, per jachtveld vastgesteld worden;
De draagkracht van het jachtveld en a.d.h.v. de telresultaten, de regulatie van het reewild bestand per jachtveld.
Ook de draagkrachtmethode van “Poutsma” biedt grootte voordelen, daar deze uitgaat van natuurlijke selectie. Daarbij laat hij de het reewild zelf hun populatiedichtheid, leeftijdsopbouw, sociale rangorde en geslachtsverhouding bepalen.
DRAAGKRACHT
Onder het begrip draagkracht wordt verstaan: Het maximale aantal het reewild dat blijvend gebruik kan maken van een gebied zonder dat de vegetatie negatief wordt beïnvloed (Stoddart, 1975).
INVENTARISATIES VAN VOEDSELPLANTEN
Voedselaanbod
Om de relatie tussen het voedselaanbod en het reewild vast te stellen moet er een aantal zaken bekend zijn. Zoals de manier waarmee de kwaliteit van het voedsel gedurende een jaar kan worden bepaald. Bovendien moet de hoeveelheid voedsel worden vastgesteld. Daarnaast is het van belang om een aantal dingen over het reewild te weten. Het zou fijn zijn wanneer het exacte aantal reewild in een gebied zou kunnen worden vastgesteld, maar dat blijkt in de praktijk bijna onmogelijk. Dit ondanks de energie en de tijd die er door de tellers in wordt geïnvesteerd. Er worden het reewild geteld, maar welk percentage van het totale aantal is onbekend. Bovendien zegt het aantal getelde dieren niets over de relatie met het voedselaanbod. Je kunt alleen constateren dat er veel, aardig wat of weinig het reewild worden gezien. Daarom is het noodzakelijk om inventarisaties aan planten en het reewild uit te voeren.
Voedselplanten & kwaliteit
Allereerst moet de kwaliteit van de voedselplanten en de hoeveelheid voedsel worden vastgesteld. Dit kan gebeuren wanneer er wordt bemonsterd naar de spijsverteringsstrategie van het reewild.
Bereikbaar
Belangrijk bij de bemonstering is de bereikbaarheid van de plantendelen. De reikwijdte van het reewild is vanaf het maaiveld tot ongeveer 1.20 meter hoogte.
Licht verteerbaar & veel soorten
De voorkeur van het reewild gaat uit naar lichtverteerbare plantendelen. Omdat de meeste planten slechts korte tijd lichtverteerbaar zijn en een hoog nutriënten gehalte bezitten moet er in het leefgebied een grote variatie aan plantensoorten zijn.
Voedselplanten & kwantiteit
Daarnaast moet de hoeveelheid plantenvoedsel worden vastgesteld. Door de bedekkinggraad van het bereikbare plantendek te schatten kan een waarderingstabel worden opgesteld. Op deze wijze kunnen de waarderingen als GOED, MATIG en SLECHT worden aangebracht. Op deze manier wordt niet alleen inzicht verkregen in kwaliteit en de hoeveelheid plantenvoedsel, maar ook in de verdeling van het voedsel over het terrein. In de praktijk zou eenmaal per jaar zo’n voedselinventarisatie moeten worden gedaan. Dit gebeurt meestal niet. Toch is het aan te raden voor jonge onbeschermde bosaanplantingen en bosverjongingspercelen die nog in een onstabiele fase van ontwikkeling verkeren. Voor oude stabiele bossen kan met een intake per drie jaar worden volstaan.
Inventarisaties van het reewild
Hoeveel het reewild komt er voor?
Tellingen van het reewild worden vaak gezien als een belangrijk meetpunt bij het beheer. De reebok in het bosgetelde het reewild geven geen inzicht in het werkelijke aantal het reewild dat in een gebied leeft. Het is bekend dat hierbij grote fouten worden gemaakt, die variëren tussen 30- en 300%.
Bovendien geeft het aantal getelde het reewild geen inzicht in de relatie tussen het voedselaanbod en de het reewild. Dus zal er naar andere meetpunten moeten worden gezocht.
Er zijn hier meer vragen dan antwoorden voorhanden.
- Hoeveel kalveren worden er geboren?
- Antwoord: Niet bekend.
- Wanneer worden de kalveren geboren?
- Antwoord: Niet bekend.
- Hoeveel kalveren sterven er?
- Antwoord: Niet bekend.
- Hoe groot is de totale sterfte binnen de het reewildpopulatie?
- Antwoord: Niet bekend.
- Welk gedeelte van de populatie emigreert?
- Antwoord: Niet bekend.
Om inzicht te krijgen in de gang van zaken binnen een reewildpopulatie moeten er antwoorden op bovenstaande vragen komen. Het is bijna onmogelijk om alleen daaruit betrouwbare gegevens te distilleren. Daarom moet er naar andere meetpunten worden gezocht. Een goed meetpunt is de conditie van het reewild in de populatie. Het liefst gemeten tijdens de wintermaanden van de meest kwetsbare groep: de kalveren.
Deze groep geeft informatie over het gebruik van het voedselaanbod in het terrein waar ze opgroeiden, de groei van de dieren en de kans om te sterven of te overleven.
Waarom wordt de conditie van de meest kwetsbare groep tijdens de wintermaanden bepaald?
In het voorgaande is het een en ander vermeld over de voedselstrategie van het reewild. Hierin werd aangegeven dat deze dieren zeer zorgvuldig met hun energie omgaan. De winter is voor hen een bottle-neck-periode waarin zal blijken of het voedselaanbod van het terrein toereikend is voor het overleven in een het reewildpopulatie.
De paartijd van het ree wordt bronst genoemd. Deze vindt plaats midden in de zomer, tussen half juli en half augustus. Een reegeit is in de bronst, circa 24 uur, bevruchtbaar en bereid tot paren. In tegenstelling tot wat vaak gedacht wordt gaan de reegeiten in die periode opzoek naar ‘hun’ reebok. Uit onderzoek blijkt dat zij daarvoor hun kerngebied verlaten. De reegeit zoekt bij die tocht ‘haar’ reebok op in diens territorium. Soms kan er wel eens sprake zijn van een “nabronst” in de late herfst (november/december). Bij de geiten die dan beslagen worden is er geen sprake van een vertraagde dracht zodat de kalveren op het normale tijdstip ter wereld komen.
Kalveren, geboren in mei/juni, zullen veel voedsel gebruiken om te groeien. Die groei is meetbaar in de winter. Door hun romplengte en borstdiepte te meten wordt inzicht verkregen in hun ontwikkeling. Deze groei correspondeert met de eetpiek in het voorjaar. Hun gewicht geeft het gebruik van de voedselvoorraad in de late herfst en begin winter aan. Door de metingen en wegingen in een formule samen te brengen wordt inzicht betreffende hun conditie verkregen. De conditie van de meest kwetsbare groep wel te verstaan.
Om er achter te komen of de kalveren de lange winter kunnen overleven wordt er naar hun vetreserves gekeken. In het begin van de winter worden er in het lichaam op verschillende plaatsen vetdepots aangelegd. In de holle pijpbeenderen kan de hoeveelheid nauwkeurig worden vastgesteld. In de methode Poutsma wordt de hoeveelheid beenmergvet van het opperarmbeen bepaald. Ook hier weer van de meest kwetsbare leeftijdsgroep. Op deze manier wordt informatie verkregen over de overlevingskansen van deze groep. De resultaten van de conditie-index en het beenmergvetpercentage geven inzicht in de draagkracht. Is de algemene conditie van de kalveren slecht en het beenmergvetpercentage laag dan heeft het maximale aantal het reewild het voedselaanbod overschreden.
De kalveren worden willekeurig in het terrein verzameld.
Met behulp van de inventarisatie gegevens wordt inzicht gekregen in de relatie gebied / het reewild. Wanneer de resultaten uit het steekproefonderzoek hoge conditie-index cijfers en hoge vetpercentages opleveren dan is er meestal met de oudere dieren niets aan de hand. Uitzonderingen, zoals zieke dieren daar gelaten.
De hierboven globaal beschreven methode kost de mens arbeid, maar met de uitkomsten kan hij beslissingen nemen over eventueel uit te voeren maatregelen. Vaak wordt er gedacht dat een het reewildbeheerplan hetzelfde is als een afschotplan, maar dit is niet correct. Het afschotplan kan een onderdeel zijn van het het reewildbeheerplan.
Laat hierover geen misverstanden bestaan!
Wanneer er wordt besloten een afschotplan op te stellen en uit te voeren dan zijn daarbij twee belangrijke punten aan de orde, namelijk hoeveel het reewild zullen er worden geschoten en op welke plaatsen?
Methode Poutsma
In de Methode Poutsma wordt gekozen voor de selectie door de het reewild zelf en de jager past zich daarbij aan. het reewild is erg plaatsgetrouw. Het aantal geschikte plekken is kleiner dan het aanbod aan het reewild. Hierdoor ontstaat concurrentie. In het rangordesysteem van het reewild hebben de hoogstgeplaatste zich de beste terreingedeelten toegeëigend. Volwassen reewild is dominant over de jeugd. Dominante bokken verjagen lagergeplaatste seksegenoten. Hoog op de sociale ladder staande geiten tolereren de aanwezigheid van andere geiten niet. Hierdoor ontstaat een natuurlijke selectie waarbij de beste plekken door het hoogst geplaatste reewild worden ingenomen. De rest kan vertrekken. Op zoek naar een eigen plek zullen ze voortdurend hun neus stoten en worden doorgestuurd. Als enige vestigingsmogelijkheid blijft een minder aantrekkelijk terreingedeelte over waar de overlevingskansen kleiner zijn.
Van deze terreinvoorkeur wordt in deze methode gebruik gemaakt tijdens het opstellen van het afschotplan. Volwassen reewild in terreingedeelten, met GOED aangeduid, worden niet bejaagd. Ook niet als het bokken betreft van vijf jaar en ouder! Dit is de fokgroep, die zelf deze status heeft verworven. Laaggeplaatste het reewild, die als ‘outcast’ door soortgenoten zijn verjaagd, worden wel bejaagd. De vegetatie-kwalificatiekaart wordt gebruikt om de gebieden aan te wijzen. Ruimtetekort is het grote probleem voor het reewild. In de minder geschikte gebieden wordt het afschot gerealiseerd. Voor de goede orde het volgende: Jaarlingbokken leven als nomaden en kunnen overal in het terrein voorkomen en worden daar bejaagd. De selectienorm voor deze leeftijdsgroep wordt door de jagers zelf bepaald.
Kritiek
Twee leerlingen van de Middelbare Bosbouwschool te Velp hebben een literatuurstudie verricht over het onderwerp ‘Beheersjacht of zelfregulatie?.’ In hun conclusie vermelden deze studenten onder andere het volgende: De draagkrachtmethode van Poutsma biedt als groot voordeel dat deze uitgaat van natuurlijke selectie. Daarbij laat hij de het reewild zelf hun populatiedichtheid, leeftijdsopbouw, sociale rangorde en geslachtsverhouding bepalen. De menselijke invloed is bij het bepalen van het afschot minimaal. Verder is het kwalificeren van de gebieden in goed, matig en slecht eenvoudig uit te voeren. Het model Poutsma is onder bepaalde omstandigheden een ideale benadering, maar die omstandigheden komen hier in Nederland weinig of niet voor.
Het bezwaar is dat het leefgebied van een populatie zich over meerdere jachthouders uitstrekt, waardoor de kans op het bejagen van deelpopulaties groter wordt. Deze moet dan alles schieten en de ander met het beste revier en de beste stukken, mag helemaal niets schieten. Dit is in de praktijk onverkoopbaar, ook al is het theoretisch correct.
Voor een korte beschrijving op hoofdpunten van het reewildbeheer zoals wij dit toepassen in onze reewildbeheerkring; zie reewildbeheer op hoofdpunten
Wildbereiding ree
De rug en de bouten van de ree zijn culinair het meest interessant. De voorbout van een ree heeft weinig vlees en wordt meestal gebruik voor reepeper. Koteletten worden gesneden van het ribstuk, de biefstuk wordt gesneden van de achterbout. Van de reerug snijdt men overwegend medaillons.
Reebiefstuk en reerug
Voor veel interessante recepten voor ree en alle andere soorten wild en gevogelte zie de website: www.wildplaza.com