Physical Address
304 North Cardinal St.
Dorchester Center, MA 02124
De faunabeheerder gemeente Echt-Susteren en Sittard-Geleen
De jacht in Nederland heeft een lange geschiedenis en heeft zich in de loop der jaren ontwikkeld van een noodzakelijke activiteit voor voedselvoorziening tot een vorm van recreatie en natuurbehoud. De vroegste bewijzen van jacht in Nederland dateren uit de prehistorie, waarbij jagers verzamelaars inheemse dieren zoals edelherten en wilde zwijnen achtervolgden.
In de middeleeuwen werd de jacht een belangrijk privilege van de adel en edelen, die het land bezaten waarop gejaagd mocht worden. Jachtgebieden, bekend als jachtvelden, werden exclusief gecontroleerd door de hoge heren en waren alleen toegankelijk voor de elite. Deze jachtgebieden werden vaak gebruikt voor de jacht op herten, everzwijnen en klein wild.
Tijdens de 17e en 18e eeuw, de Gouden Eeuw van Nederland, werd de jacht een populaire vorm van vermaak en een statussymbool onder de rijke burgerij. De rijke kooplieden en handelaren creëerden hun eigen jachtgebieden en organiseerden uitgebreide jachtpartijen. De jacht werd ook beschouwd als een manier om sociale contacten te onderhouden en te versterken.
In de 19e eeuw begon de jacht in Nederland te veranderen van een louter koninklijk en adellijk recht naar een meer open en toegankelijke activiteit. Jachtrechten werden geleidelijk aan meer verdeeld en meer mensen kregen de mogelijkheid om te jagen, zij het onder bepaalde voorwaarden en regelgeving. Het behoud van de natuur werd ook een belangrijk aandachtspunt in de jacht, met het oog op het bewaren van populaties van bepaalde diersoorten en het beschermen van hun natuurlijke omgeving.
In 1923 werd de eerste Jachtwet van kracht. Hierin werd jacht ondergeschikt gemaakt aan het landbouwbelang. De schade die wild aan kan richten aan de landbouwgewassen vond men toen zo belangrijk dat de jacht voornamelijk gericht was op het bestrijden van die schade. Slechts een klein gedeelte van de wet was gewijd aan de belangen van de jacht en over natuurbescherming had men het toen helemaal nog niet.
In 1977 vond opnieuw een essentiële wijziging plaats en werd het examen ingevoerd dat jagers sinds die tijd moeten afleggen voordat zij mogen jagen
In de moderne tijd is de jacht in Nederland gereguleerd door de Omgevingswet sinds 1 januari 2024. Het is tegenwoordig toegestaan om te jagen in Nederland, maar onder strikte voorwaarden en met de juiste vergunningen. Jagers moeten voldoen aan regels en voorschriften met betrekking tot wildbeheer, dierenwelzijn en natuurbescherming. De jacht wordt gezien als een belangrijk instrument om de populaties van bepaalde diersoorten in evenwicht te houden en schade aan landbouwgewassen of natuurlijke habitats te voorkomen.
Hoewel de jacht nog steeds een controversieel onderwerp is, is het verleden van de jacht in Nederland belangrijk om de huidige praktijken en regelgeving te begrijpen. Het is een activiteit die zowel historische, culturele als ecologische betekenis heeft in het Nederlandse landschap.
De vrije jacht is in Nederland verboden. Alleen met een jachtakte mag er gejaagd worden. Zonder die papieren jagen heet wildstroperij. Zoals het er nu naar uitziet, krijgt de jager met nog meer bureaucratie te maken.
In dit hoofdstuk maak je kennis met jachtwetten. Na de invoering van de jacht- wet (1951) is er veel veranderd.
De grondeigenaar, de grondgebruiker of pachter van de jachtrechten was verant- woordelijk voor een passende populatie. De wildlijst bestond uit 29 soorten. Naar eigen inzicht in het jachtveld wild schieten was toen een gegeven. Deze jachtwet had als uitgangspunt: ja, jagen mag, mits voldaan wordt aan de gestelde regels.
Deze wet vervangt de Vogelwet 1936, de Jachtwet 1954, de nuttige Dierenwet 1924 en de Wet bedreigde uitheemse diersoorten 1975. De huidige Flora- en Faunawet (FFW) is door de Tweede Kamer aangenomen op 4 november 1997, maar pas op 1 april 2002 van kracht geworden. Er was vertraging met invoering, omdat de algemene maatregelen van bestuur lang op zich lieten wachten. Deze jachtwet heeft als uitgangspunt: nee, jagen mag niet, tenzij…
Deze wet kent drie vormen van jagen:
Iedereen met een jachtakte en jachtveld mag in het jachtseizoen op wild: wilde eend, haas, fazant, houtduif en konijn jagen. De patrijs staat op de rode lijst; hier mag niet op gejaagd worden.
Bij Ministeriële regeling wordt bepaald in hoeverre de jacht op wild is geopend.
Op de landelijke vrijstellingslijst staan Canadese gans, houtduif, konijn, kauw, zwarte kraai en vos. Deze soorten mogen heel het jaar door bestreden worden. Provincies hebben geen zeggenschap over het verbieden van de jacht of over de landelijke vrijstellingslijst. Alleen bij extreme weersomstandigheden mag de Provincie de jacht tijdelijk verbieden. Wel kan Gedeputeerde Staten personen of een faunabeheereen- heid aanwijzen om bij schade aan gewassen de populatie van niet-wildsoorten te beperken. Dit heeft na invoering van de FWW geleid tot meer bureaucratie en tot juridische bezwaarprocedures tegen de verleende ontheffingen.
Op woensdag 1 juli 2015 werd in Den Haag de wet Natuurbescherming door de Tweede Kamer met een ruime meerderheid van stemmen aangenomen. Nagenoeg alle politieke partijen stemden uiteindelijk voor het wetsvoorstel, inclusief het voor jagers belangrijke reparatievoorstel voor de jacht, ingediend door PvdA en VVD. De wet Natuurbescherming zoals geaccordeerd door de Tweede Kamer is ontdaan van de afschotplannen – en daarmee van bovenmatige administratieve lasten – als voorwaarde voor jacht.
In plaats daarvan wordt jacht – net als beheer en schadebestrijding – onderdeel van het Faunabeheerplan, verplicht de wet jagers om achteraf afschot te registreren en moeten zij door middel van trendtellingen laten zien hoe de staat van instandhouding van bejaagbare diersoorten is. Daarnaast zal de Faunabeheereenheid worden uitgebreid met een zetel voor een maatschappelijke organisatie die duurzaam beheer van in het wild levende dieren tot doel heeft. Met deze stemming geeft de Kamer de jagers het vertrouwen dat zij verdienen.
4. Omgevingswet
Nu de Omgevingswet’ sinds 1 januari 2024 van kracht is vallen de onderwerpen als: natuur, milieu, waterbeheer, ruimtelijke ordening, bouwen en monumentenzorg ook onder deze wet.
Het begrip verstandig gebruik dient eigenlijk ook de positieve rol te omvatten die kan uitgaan van wildbeheer. Dit impliceert een aantal maatregelen zoals het verschaffen van een beter leefgebied, betere voeding, minder predatie, minder ziekten of minder stroperij die de levensomstandigheden verbeteren van soorten waarop gejaagd mag worden evenals van andere soorten.
Daarom wordt, hoewel de jaarlijkse oogst een fors aandeel van de populatie kan verwijderen, dit gecompenseerd door winst als gevolg van een lagere natuurlijke mortaliteit en/of een intensivering van de voortplanting.
Deugdelijke beheerspraktijken die in overeenstemming zijn met het beginsel van verstandig gebruik dienen ook rekening te houden met de behoeften van soorten waarop niet gejaagd mag worden en met het ecosysteem. Dit kan ertoe leiden dat op beheerd land de wildstand en de populatiedichtheid van andere soorten significant hoger zijn dan in niet-beheerde zones.
Dit principe staat in schril contrast met de onttrekking aan de natuur van een diersoort in het wild in een situatie waarin geen beheer wordt gevoerd. Een geëxploiteerde populatie zal, zelfs wanneer deze stabiel is en op duurzame wijze wordt bejaagd, onvermijdelijk op een lager niveau worden gehandhaafd dan één die onder vergelijkbare omstandigheden niet wordt geëxploiteerd. De gunstige gevolgen van wildbeheer zijn het meest opvallend bij standvogelsoorten.
Enkele van de belangrijkste gebieden van wilde flora en fauna in Europa hebben de druk van ontwikkeling en vernietiging weerstaan dankzij de”belangen van wildbeheer. Zo beschikt het Verenigd Koninkrijk over de grootste heidegebieden van heel Europa hoofdzakelijk door de waarde die het toekent aan de jacht op korhoenders, die een sterke basis vormde ter voorkoming van het verlies van deze habitat aan commerciële bebossing en andere dreigingen.
In Spanje hebben de resterende populaties van de Spaanse Keizerarend Aquila adalberti grotendeels overleefd in grote privé- wildgebieden, waar de jacht voorheen bijna uitsluitend gericht was op groot wild. In Frankrijk zijn de in het wild levende populaties van de Patrijs Perdix perdix hoog in bepaalde regio’s met intensieve landbouw (bijv. Beauce, Picardië) als gevolg van beheersactiviteiten, in het bijzonder doordat duizenden hectares ‘gereserveerde flora en fauna’ zijn ingesteld met financiële steun van jagers.
Daarom kan de jacht de bescherming via verstandig gebruik ondersteunen. Stappen die worden ondernomen om de omstandigheden te verbeteren voor doelsoorten kunnen de duurzame opbrengst niet alleen verhogen, maar kunnen ook een spectrum van andere planten en dieren met gelijksoortige behoeften ten goede komen.
Bosgebied dat wordt beheerd voor de Fazant Phasianus colchicus heeft een grotere variatie dan bos dat uitsluitend voor bosbouw wordt beheerd. Perceelranden die worden beheerd ten behoeve van Patrijzen Perdix perdix komen ook wilde bloemen, vlinders en andere ongewervelde dieren ten goede.
Daar waar zulke beheersplannen worden opgesteld die het herstel van de populatie niveaus van soorten beogen, dienen deze van toepassing te zijn op alle populaties, of deze nu van minder belang of van zeer groot belang zijn. Randpopulaties kunnen zelfs een bijzonder belangrijke rol spelen in het proces waardoor soorten zich aanpassen aan veranderingen in het milieu. In de Europese context is dit proces van fundamenteel belang. Daarbij kunnen zulke plannen bestaan op verschillende territoriale niveaus (bijv. op EU-, nationaal of provinciaal of lokaal Wbe niveau).
Beheerplannen die zich richten op het herstel van soorten moeten worden onderbouwd met monitoringprogramma’s waarmee veranderingen in de staat van instandhouding van de betrokken soorten kunnen worden waargenomen. Deze monitoring moet ramingen van de jachtopbrengst omvatten alsook een beoordeling van de rol die de jacht speelt in de dynamiek van de populatie.
Het begrip verstandig gebruik van natuurlijke rijkdommen impliceert eveneens juiste kennis en vaardigheden. Jagers dienen goed geïnformeerd te zijn over de noodzaak van correcte identificatie van soorten, goede praktijken, jacht en wetgeving, verslagleggingsplicht etc.
Illegale activiteiten (het schieten op beschermde soorten, gebruik van illegale vallen, schieten buiten het seizoen of in verboden zones, illegaal gebruik van vergif) zijn strijdig met het ‘principe van verstandig gebruik’ en zijn niet in overeenstemming met het principe van bescherming door duurzaam gebruik. Verder kunnen de illegale acties van een klein aantal jagers de gehele activiteit van het jagen een slechte naam geven.
Aangezien jagers de meest doelmatige bewaarders zijn van de jachtzones, is het op de lange termijn in hun belang om meer en meer in opstand te komen tegen dergelijke activiteiten, en moet men ook zien dat ze dit doen. Ook is het nodig om mensen te informeren over het beginsel van bescherming door duurzaam gebruik.
Wat staat jagers te wachten?
Hieronder wordt beschreven wat hetzelfde blijft en wat er mogelijk gaat veranderen voor de jager en wie waar voor verantwoordelijk is.
Het Rijk blijft verantwoordelijk voor de Omgevingswet, waarin wordt opgenomen:
De Provincies worden grotendeels verantwoordelijk voor uitvoering van de Wet Natuurbescherming. Dus voor:
Provincies hebben straks ook geen zeggenschap over het verbieden van de jacht of over de landelijke vrijstellingslijst. Alleen bij extreme weersomstandigheden mag de Provincie de jacht tijdelijk verbieden.
De rol van de FBE wordt versterkt. In het bestuur van de FBE zijn jachthouders vertegenwoordigd. Jachthouders zijn degene die gerechtigd zijn tot het uitoefenen van de jacht in een veld t.w.: de eigenaar van de grond, de erfpachter, de pachter van de grond, de huurder van het jachtrecht. Let wel, hier wordt gesproken van jachthouders en niet van jachtaktehouders. Het is aan het FBE-bestuur om onderzoekers te laten deelnemen aan vergaderingen of om zich door hen te laten adviseren.
De positie van de WBE wordt sterker verankerd. Jachthouders uit het werkgebied van de wildbeheereenheid dienen lid te worden van een wildbeheereenheid. Ook hier spreekt men van jachthouders en niet van jachtaktehouders. Voor de WBE is het verenigingsrecht van toepassing. De grote terreinbeherende natuurorganisaties zijn jachthouder vanuit hun eigendomsrecht en moeten daarom lid worden van de WBE of de provincie moet hen hiervoor vrijstellen. Jacht op de vijf wildsoorten in de jachtperiode, de jagers zijn verplicht om achteraf het afschot te registreren en zij moeten door middel van trendtellingen laten zien, hoe de staat van instandhouding van bejaagbare diersoorten is.
Er is straks een apart faunabeheerplan-jacht met daarin opgenomen het beheer van de 5 wildsoorten:
Soorten | Datum opening en einddatum jachtseizoen |
Wilde eend | vanaf 15 augustus t/m 31 januari |
Fazant (haan) | vanaf 15 oktober t/m 31 januari |
Fazant (hen) | vanaf 15 oktober t/m 31 december |
Haas | vanaf 15 oktober t/m 31 december |
Houtduif | vanaf 15 oktober t/m 31 januari |
Konijn | vanaf 15 augustus t/m 31 januari |
Neerwaartse spiraal
In 2022 werd het jachtseizoen op het konijn gesloten wel bleef schadebestrijding mogelijk op basis van de landelijke vrijstelling en het jachtseizoen haas werd voor de provincies Limburg, Utrecht en Groningen in het kader van de slechte Staat van instanhouding ( SvI). Hierop werd een Bodemprocedure gevoerd tegen de staat door de beide jagersverenigingen, de federatie Particulier Grondbezit en 2 Wildbeheereenheden, dit werd echter afgewezen op basis dat de Jagersverenigingen en de FPG geen partijen waren die hierdoor benadeeld konden worden, dus op een formele wettelijke grondslag.
Hierop is overleg geweest met het ministerie voor een nationale stelselwijziging waarin ook de belangen van de Jagersvereniging, maar ook LTO, de NOJG en de Federatie Particulier Grondbezit (FPG) op de juiste manier moeten worden gewogen. De verenigingen riepen daarom de politiek – al eind februari 2024- middels een brief aan de informateur voor een nieuwe regering op de neerwaartse spiraal te keren.
De jaarlijkse faunaschade neemt alleen maar toe, verdergaande juridisering staat een effectieve uitvoering het faunabeheer in de weg, uitvoeringsregelingen zijn te bureaucratisch en complex, en leiden tot minder betrokkenheid van jagers.
Juiste argumenten
In juni 2024 zal er vermoedelijk een mogelijke Kamerbrief worden verstuurd, over de landelijk vrijgestelde diersoorten. Hiervoor doen de Jagersverenigingen en hun partners in het buitengebied er alles aan om het voornemen om konijn, kauw en houtduif van de landelijke vrijstellingslijst te halen met de juiste argumenten van tafel te krijgen. Hun inzet beperkt zich hierbij niet langer tot de politiek. Ook via publieke kanalen willen wij de samenleving en andere belanghebbenden in het buitengebied goed informeren over het begrip SvI en attent maken op de consequenties van de huidige rekenmethoden.
Lees ook onze eerdere berichtgeving omtrent de perikelen over de landelijke vrijstellingslijst.
Eenvoudige uitleg Staat van Instandhouding
Gezien deze zorgelijke ontwikkelingen heeft de Jagersvereniging een explainer video laten maken waarin het begrip SvI, de berekening en de gevolgen ervan op een eenvoudige manier worden uitgelegd. De explainer video staat sinds woensdag online: https://youtu.be/ofuYs8n1CBE
Redelijke wildstand en bovenmatige wildstand.
Ten aanzien van de aangewezen vijf wildsoorten geldt dat zij algemeen voorkomen en bejaging verdragen. De jachthouder dient datgene te doen wat een goed jacht- houder betaamt om een redelijke wildstand van het in zijn jachtveld aanwezige wild te handhaven of te bereiken.
Bij een redelijke wildstand in het jachtveld is het niveau van de wildstand zodanig dat het bijdraagt aan het voorkomen van schade zonder dat de instandhouding van de soort daaronder lijdt.
Bij een bovenmatige wildstand is de feitelijke stand hoger dan het niveau van de redelijke wildstand. Het is in eerste instantie aan de jachthouder om te bepalen wat een redelijke wildstand in de praktijk betekent. Een handreiking daarbij is het niveau van de wildstand in de provincie of streek waar het jachtveld zich bevindt. De jachthouder zal zijn afschotgegevens van zowel de wildsoorten als deze beheren diersoorten die vermeld staan in het faunabeheerplan verplicht aanleveren bij de faunabeheereenheid, die deze zal gebruiken bij het opstellen van het faunabeheerplan.
Het afschotplan maakt onderdeel uit van het faunabeheerplan-jacht en wordt ook goedgekeurd door Gedeputeerde Staten (GS). Het is bepalend voor de omvang van het afschot en niet voor de wijze van afschot. Voor het opstellen van het afschot- plan maken grondgebruikers en jachthouders gebruik van hun eigen gegevens. Op grond van de eigen verantwoordelijkheid en hun kennis en deskundigheid verzame- len zij deze gegevens. Waar het gaat om jacht op wildsoorten is de jachthouder zelf verantwoordelijk voor het tijdig en volledig aanleveren van onderbouwde informatie. De jachthouders kunnen hierbij rekenen op ondersteuning van de WBE en de FBE. Wordt het afschot op Provinciaal, Regionaal of op jachtveldniveau toegewezen? Op jachtveldniveau is zeer onwaarschijnlijk omdat dit moeilijk controleerbaar is.
Wordt aan deze criteria voldaan en kent het jachtveld een redelijke wildstand dan zal er voor deze jachthouder(s) weinig veranderen
De zorg die jagers hebben voor het wild uit zich onder meer in het verbeteren van het leefmilieu van wildsoorten. Steeds meer jagers hebben aandacht voor biotoopverbeterende maatregelen in het agrarische cultuurlandschap. De wijze waarop zij daaraan uitvoering geven wordt vastgelegd in wildbeheerplannen. Om tot uitvoering te komen plegen de jagers in WildBeheereenheid (WBE)-verband overleg met lokale landbouworganisaties, waterschappen en met beheerders van natuurterreinen.
Biotoopverbeterende maatregelen vinden vooral plaats op agrarische gronden. Op jachtveldniveau staat de samenwerking tussen boer en jager centraal. Agrarische grondgebruikers blijken steeds vaker bereid om op de een of andere wijze ruimte te bieden aan verbetering van het leefmilieu van wildsoorten die bij hen geen schade veroorzaken aan landbouwgewassen. De maatregelen op boerenland zijn voornamelijk gericht op verbetering van de kwaliteit en de hoeveelheid dekking en voedsel voor wildsoorten als wilde eend, fazant, patrijs en haas. Echter, ook andere faunasoorten profiteren van de biotoopverbeterende maatregelen. Daarnaast zijn wildbeheereenheden betrokken bij het aanleggen en onderhouden van wildakkers specifiek ten behoeve van grofwildsoorten als ree en edelhert.
De maatregelen bestaan onder meer uit het onderhouden en soms ook aanleggen van houtwallen. Houtwallen worden daarbij uitgerasterd en teruggezet, waardoor zowel de kruidlaag, de struiklaag als de boomlaag zich kan ontwikkelen. Voor de ontwikkeling van de struiklaag worden vaak besdragende soorten gebruikt, zoals hondsroos, vlier en sleedoorn.
Een dergelijke houtwal is niet alleen een verrijking van het landschap, maar biedt plaats aan zowel wildsoorten als aan andere diersoorten, zoals vlinders, egels, vleermuizen en kleine marterachtigen. Aanleg en onderhoud van houtwallen door wildbeheereenheden heeft inmiddels betrekking op 176 kilometer houtwal. Ook overhoekjes (in totaal 340 hectare) worden vaak beplant
Door wildbeheereenheden worden in totaal 577 kleine poelen en plasjes onderhouden. Het gaat hierbij om voormalige drinkplaatsen voor het vee, dode armen van rivieren, voor kleiwinning gegraven putten en poelen. Veelal worden dit soort landschapselementen uitgerasterd en beplant, waardoor in het cultuurlandschap kleine refugia ontstaan voor watervogels. Uiteraard hebben deze poelen en plassen ook betekenis voor amfibieën, insecten en vissen. De begroeide randen zijn een uitwijkplaats voor haas en fazant.
Ook door het beheer van slootranden, bermen en perceelsranden wordt het leefmilieu voor het wild verbeterd. Het beheer van perceelsranden betreft onder meer het inzaaien van een akkerrand met een gewas of gewasmengsel, het inzaaien van een perceelsrand met gras dat vervolgens niet wordt gemaaid of het niet oogsten van de buitenste rand van een perceel maïs. In totaal wordt door WBE’s 532 kilometer perceelsrand beheerd. Bermbeheer wordt vaak in combinatie met slootrandenbeheer uitgevoerd, waarbij de berm en de slootrand gefaseerd worden gemaaid. Dit wordt ook uitgevoerd in combinatie met het gefaseerd schonen van (een deel) van de sloten. In weer andere gevallen wordt een verschralingsbeheer toegepast, waarbij jaarlijks het maaisel van de slootkant wordt verwijderd. WBE’s zijn betrokken bij het beheer van 450 kilometer slootrand.
Deze biotoopverbeterende maatregelen leiden in feite tot een ecologische infrastructuur op het boerenbedrijf, waar zowel bejaagbare als niet bejaagbare soorten, zoals vlinders, roofvogels en marterachtigen van profiteren.
Vaak is de WBE niet alleen initiatiefnemer, maar is ze tevens bereid kosten voor het beheer voor haar rekening te nemen. Ook wordt voor de uitvoering van deze vormen van agrarisch natuurbeheer, zoals het onderhoud van houtwallen en kleine landschapselementen, door WBE’s menskracht geleverd. Soms wordt een deel van het werk uitbesteed aan een loonwerker.
Wildredders en wildspiegels zijn de belangrijkste wildvoorzieningen die door WBE’s worden gebruikt om maai- en verkeersslachtoffers onder het wild te voorkomen.
Een wildredder, die wordt aangebracht op de cyclomaaier van de boer, verkleint de kans dat hazen, fazanten, eenden, weidevogels en jonge reeën omkomen in de messen van de cyclomaaier. Het aantal bij WBE’s in gebruik zijnde wildredders is vrij constant en bedraagt ca. 1400 stuks. De meest gebruikte wildredder is die van het type “Horst”.
Buiten het jachtseizoen ‘jagen’ is schadebestrijding of beheer van populaties.
Op plaatsen waar reewild veelvuldig een weg oversteekt worden wildspiegels geplaatst, dit ter voorkoming van aanrijdingen met dit wild. Door de reflecterende werking van deze spiegels in de koplampen van auto’s worden reeën afgeschrikt. WBE’s zijn op verschillende wijze betrokken bij het “beheer” van wildspiegels. Zij nemen initiatieven richting wegbermbeheerder om deze spiegels te (laten) plaatsen of zij verzorgen het onderhoud ervan. Onderhoud voorkomt dat er “gaten” vallen in de spiegelrij, waardoor het spiegeleffect beduidend minder wordt. In een aantal gevallen worden ook wildspiegels toegepast om aanrijdingen met hazen te voorkomen.
Bij faunaschade mogen de vijf diersoorten ook buiten het jachtseizoen bestreden worden. Dit heet dan geen jagen meer maar schadebestrijding. Zo staan houtduif en konijn op de lijst landelijke vrijstelling en mogen jaarrond bestreden worden. Voor schadebestrijding van haas, fazant en eend buiten het jachtseizoen is een provinciale ontheffing of aanwijzing noodzakelijk.
Schade aan landbouwgewassen loopt in de miljoenen
De schade aan landbouwgewassen wordt geschat op ruim 96 miljoen euro per jaar. De meeste schade vindt plaats aan gras (73%), daarna fruit (13%), en aan granen (7%). Van de geschatte schade van 96 mln. euro komt 35,3 mln. voor rekening van beschermde soorten. Van de beschermde soorten veroorzaken ganzen driekwart van de schade. Rond de 35 mln. komt voor rekening van de vrijgestelde soorten: zwarte kraai, kauw, houtduif, konijn. Zwarte kraai en kauw veroorzaken de grootste schade in graan en fruit. Door de bejaging (jacht) op de wildsoorten te beperken, kan de schade aan landbouwgewassen flink oplopen.
Wie niet handelt overeenkomstig het afschotplan, wordt geacht niet datgene te hebben gedaan wat een jachthouder zou moeten doen om een redelijke wildstand in zijn jachtveld te handhaven of te bereiken, met alle gevolgen van dien voor zijn civielrech- telijke aansprakelijkheid voor de schade, veroorzaakt door het wild.
Nergens in Europa vind je zoveel ganzen als in Nederland. Tussen 1970 en 2008 nam het aantal broedvogels toe van 200 tot 50.000 paar. In 2008 werden 13 soorten ganzen als broedvogel vastgesteld. De meeste ganzen zie je hier in de winter. In 30 jaar is het aantal ganzen meer dan verachtvoudigd. In de winter kan dit oplopen tot bijna 2,5 miljoen ganzen in Nederland en in de zomer tot 600.000 zomerganzen. Wanneer daar ook nog de zwanen, smienten en meerkoeten bij worden geteld dan zijn er in de winter dus ruim 3 miljoen grasetende vogels aanwezig. Ze leven grotendeels op economische graslanden en akkers.
Het aantal ganzen in Nederland heeft kunnen toenemen door een groot aanbod aan geschikte broedhabitat en een groot hoogwaardig voedselaanbod. Er is te laat ingezien dat om de groei van de ganzenpopulaties te beheersen effectieve middelen ingezet hadden moeten worden. In 2007/2008 ging er al 17,4 miljoen euro aan faunaschade naar de grondgebruikers (kosten voor schadeuitkering en opvanggebieden).
De invoering van de 300 euro behandelbedrag op 1 oktober 2014 leverde wel een forse daling op van het aantal verzoeken. In 2013 waren dat er nog ruim 5.100 tegen bijna 4.750 vorig jaar. Daarmee is het aantal ingediende verzoeken terug op het niveau van 2008.
Het uitgekeerde schadebedrag steeg fors naar 14,9 miljoen euro, het hoogste bedrag ooit. Ter vergelijking, in 2009 ging het nog om 6,8 miljoen euro. Niet meegerekend is vorig jaar de vergoeding van bijna 1,5 miljoen euro voor de agrarische natuurvereniging De Waddenvogels voor ganzenopvang op de eilanden.
Ongeveer 90 procent van het uitgekeerde geld is bestemd voor schade die ganzen veroorzaken. Voor de kolgans werd vorig jaar 2,7 miljoen betaald tegen 1,6 miljoen het jaar daarvoor. Voor de grauwe gans was vorig jaar zelfs al 4,4 miljoen euro nodig waar dat in 2013 ongeveer 3 miljoen was. Ook de brandgans zorgde voor meer schadevergoeding; van 1,8 miljoen in 2013 naar bijna 2,6 miljoen euro vorig jaar.
In veel Provincies streeft men ernaar om:
Naar afschot als regulerend middel wordt steeds kritischer gekeken. Veel Provincies kie- zen voor ganzenafschot in het voorjaar. Uit onderzoeken is gebleken dat in veel geval- len het effect hiervan niet het gewenste resultaat heeft. Duidelijk meer effect heeft een combinatie van het weghalen of schudden van de eieren, het gericht afschieten van koppelende of broedende ganzen en het op grote schaal vangen van ganzen die hun slagpennen ruien. Naar verwachting zullen bestaande wetsartikelen die betrekking heb- ben op faunaschade veroorzaakt door ganzen en/of smienten én het reduceren van de ganzenpopulaties straks in veel Provinciale faunabeheerplannen worden opgenomen.
Het is nog onduidelijk of alle artikelen die betrekking hebben op schadebestrijding zullen worden overgenomen in de nieuwe Natuurwet