Grondbeginselen jacht wild zwijn

Wild zwijn kopje
 

Bij het afschieten van wilde zwijnen moeten jagers zich houden aan strikte regels en afspraken om de gezondheid en het welzijn van de dierenpopulatie te waarborgen.

  • Bij het selecteren van een exemplaar uit een groep zwartwild, dient het zwakste dier als eerste te worden geschoten.
  • Voor algemeen afschot moeten alleen dieren binnen een bepaald gewicht worden gekozen, meestal tussen de 25 en 50 kg ontweid gewicht. Dit gewicht is in overeenstemming met de huidige populatieontwikkeling van het zwartwild en helpt de populatie effectief te reguleren.
  • Gezonde, individueel trekkende dieren moeten in principe worden gespaard, tenzij het gaat om afschotrijpe exemplaren die zijn vrijgegeven. Deze beslissingen zijn afhankelijk van weidelijkheidsbeginselen (zeugen met frislingen) en het handhaven van de zogeheten nulstand in onze WBE-gebieden.
  • Tijdens de zomermaanden moet zwartwild in het bos zoveel mogelijk met rust worden gelaten.
  • Jacht is in principe toegestaan als er in het veld ernstige wildschade is of dreigt te ontstaan. Er is dan een groter risico voor foutief afschot in hoogstaand veldgewas, vooral van leidende zeugen, omdat de frislingen dan vaak niet zichtbaar zijn.
  • Jacht moet alleen plaatsvinden bij voldoende licht of wanneer er goed geobserveerd kan worden met behulp van warmtebeeldcamera’s en eventueel digitale- of warmtebeeldrichtkijker. Het gebruik van deze technologie is essentieel om het risico op foutief afschot te minimaliseren en biedt meer mogelijkheden om ook in de uren te jagen dat het donker is en de wilde zwijnen het meest actief zijn.
  • Jagen op voldoende breed staande, trekkende of vluchtende wilde zwijnen is toegestaan, mits er altijd rekening wordt gehouden met het risico van het ziek schieten van het dier.
  • Zonder regels of afspraken jagen op wilde zwijnen heeft geleid tot een onevenwichtige geslachts- en leeftijdsstructuur in de populatie, wat kan resulteren in meer wildschade en ziektes zoals varkenspest.
  • Een belangrijk aspect van de jacht op wilde zwijnen in de nuloptiegebieden is dat het hele jaar door op de wilde zwijnen/biggen mag worden gejaagd en in de beperkte beheergebieden (zoals de Veluwe en het Meinweggebied) van 1 augustus tot en met 31 januari.

Geschoten en dood gevonden wilde zwijnen dienen in Limburg ter keuring en/of bemonstering te worden getoond aan de lokaal Gekwalificeerd Persoon Wild Zwijn (GPWZ) of diens vervanger. Hierbij dienen de volgende organen voor een visuele keuring aanwezig te zijn: longen, lever, nieren en milt. Hiertoe dient de lokaal GPWZ of diens vervanger binnen 8 uur van het bemachtigen van een wild zwijn in kennis te worden gesteld, waarna binnen 24 uur de keuring plaatsvindt. De toestemminghouder is verplicht aan het genoemde onderzoek medewerking te verlenen. Wanneer er op basis van de keuring, naar het oordeel van de GPWZ, sprake is dat het dier mogelijk niet voor menselijke consumptie geschikt is, dan wordt het dier door de toestemminghouder bewaard tot de uitslag van nader onderzoek bekend is.

In de Nota Jacht en Wildbeheer waren bepalingen voor wat betreft het wild zwijn vervat (leefgebieden en gebieden daarbuiten). In de beleidsnota Uitvoering Flora- en Faunawet gaf de provincie Limburg aan dat door integraal beheer de populatie van het wild zwijn in het Meinweggebied op een voorjaarsstand van 60 dieren zal worden gehouden. Om een duurzame populatie in het leefgebied De Meinweg in stand te kunnen houden en overlast en schade in de aangrenzende landbouwgebieden te voorkomen, zijn tussen SBB, de gemeente Roerdalen, de lokale WBE, de Limburgse Land- en Tuinbouw Bond (LLTB), de provincie en het Faunafonds van BIJ12 de volgende afspraken gemaakt:

  • Een maximale voorjaarsstand van 60 exemplaren (20 keilers, 20 zeugen en 20 overlopers);
  • Plaatsen van roosters en rasters;
  • In overleg met provincie, gemeenten en SBB aanleg van nieuwe rasters;
  • Rasters in goede conditie houden;
  • Het gewenste afschot wordt door de FBE Limburg jaarlijks vastgesteld na advies van de lokale WBE (het jaarlijks op te stellen Regulatieplan Wild zwijn).

Deze afspraken vormen de basis van het huidige faunabeheerplan voor wilde zwijnen binnen het leefgebied.

De gewenste populatieomvang kan op verschillende manieren worden gewaarborgd:

  • Lokaal kan bijvoorbeeld een ‘nulstand’ worden gerealiseerd door òf het leefgebied van het wild zwijn compleet in te rasteren òf de inliggende schade- en overlastgebieden te voorzien van een wilde zwijnen kerend raster. Wanneer rasteren geen of slechts een gedeeltelijke oplossing is, zal er een balans gezocht moeten worden tussen de aantallen wilde zwijnen en de acceptatiegrens met betrekking tot schade en/of overlast.
  • Voor hoeveel wilde zwijnen is er maatschappelijk draagvlak in plaats van wat is de ecologische draagkracht. Dit betekent dat de aantallen op het gewenste niveau gebracht en gehouden moeten worden. Afschot is hiertoe het meest geëigende middel. Hierbij de opmerking dat de mogelijke populatieomvang gebaseerd moet zijn op de natuurlijke voedselsituatie. Echter, overal is het benuttingsgebied groter dan het bos- en natuurgebied, hetzelfde geldt voor het voedselaanbod. Er kunnen hierdoor meer wilde zwijnen leven dan enkel en alleen op basis van het natuurlijke voedselaanbod.

De gewenste populatie zal in multifunctionele landschappen bepaald worden door draagvlak in de streek. In de regel zal dit een lage dichtheid betekenen vertaald in een gewenste populatieomvang of doelstand.

Monitoring is een middel om de minimale populatieomvang en de verspreiding van het wild zwijn te inventariseren en het gevoerde beheer te evalueren. De kwaliteit van de inventarisaties vormt de basis van een goed wild zwijn beheer. De gegevens moeten objectief en representatief zijn. Daarnaast moet de FBE Limburg op gezette tijden informatie ontvangen over de geschatte populatieomvang en samenstelling gedurende het seizoen. Door gegevens van de lange termijn te betrekken bij het populatiebeheer kan met trendanalyses worden gekeken hoe de populatie zich ontwikkelt in relatie tot het voedselaanbod, de weersomstandigheden en het afschot.

  • Trendtellingen (begin juni);
  • Jaarrond waarnemingen (inclusief sporen en wildcamera’s);
  • Waarnemingen tijdens extra gecoördineerde tellingen (indien noodzakelijk geacht);
  • Schademeldingen;
  • Valwildregistratie door WBE’s, politie en wegbeheerders in Limburg;
  • Uitgevoerde maatregelen zoals via de provinciale wild zwijn-coördinator of diens vervanger gemeld bij de FBE Limburg, zoals afschotgegevens en aanrijdingen, inclusief gegevens over bijstaande dieren.

De zomerstand wordt zo goed mogelijk bepaald met monitoringsgegevens. Hiervoor worden in de maand juni trendtellingen gehouden tijdens de schemering op twee opeenvolgende avonden. Vervolgens wordt de regulatie, namelijk het aantal dieren dat met “selectief afschot” dient te worden verwijderd, vastgesteld op basis van het verschil tussen de zomerstand en de streefstand voor het leefgebied in het voorjaar (20 zeugen, 20 keilers en 20 overlopers).

Tijdens het regulatieseizoen vinden in november en december aanvullend rapportages van waarnemingen plaats ter controle van het aantal getelde biggen in de zomer (najaar-inventarisatie). Deze aanwastellingen vinden in de regel plaats vanaf vaste locaties. De uitvoerende WBE (verantwoordelijk voor de lokale coördinatie van het beheer) kan voorstellen het toegewezen afschot mede naar aanleiding van het voortschrijdend inzicht gedurende het regulatieseizoen (onderbouwd) aan te passen.

  1. Nauwkeurige beeldvorming daadwerkelijke aantallen:
    •  
    • Uitkomsten corrigeren voor dichtheid en voedselsituatie.
    • Uitkomsten corrigeren voor aanwas van na de telling.
  2. 100% realiseren noodzakelijk afschot:
    • Mastrijke jaren grootste noodzakelijk reductie voordat de mast valt.
    • Minder rijke jaren maximaal benutten om stand op afgesproken niveau te krijgen.
  3. Verantwoordelijkheden/uitvoering:
    • Terreineigenaren, grondgebruikers en jagers zijn gezamenlijk verantwoordelijk voor een juiste uitvoering.
    • Alle terreineigenaren, grondgebruikers en jagers onderschrijven het afgesproken beheer uit het Faunabeheerplan.
    • Het niet goed uitvoeren leidt tot meer schade, maak alle partijen financieel verantwoordelijk.
    • Leg uitvoering vast in uitvoeringsplan met toetsbare maatregelen.
    • Wijs een coördinator aan die de uitvoering coördineert in het gehele leefgebied conform de gemaakte afspraken.
    • Beheer het gehele leefgebied gezamenlijk.
    • Zorg voor deskundige jagers.
  4. Monitoring leefgebieden:
    • Monitor levende wilde zwijnen (telling en jaarrond-waarnemingen).
    • Monitor geschoten wilde zwijnen.
    • Monitor aanrijdingen.
    • Monitor landbouwschade.
    • Monitor overige schade en overlast.

Gedurende de afgelopen faunabeheerplanperioden nam het aantal wilde zwijnen buiten het leefgebied sterk toe, zowel in aantal als verspreiding. Inmiddels komen wilde zwijnen voor in gebieden waar dat tot voor kort nog niet zo was: regio Venray nabij Ysselsteyn (vanuit Brabant), en in het uiterste noorden van Limburg ter hoogte van het Reichswald (Duitsland).

De maanden waarin gemiddeld de meeste afschotten plaatsvinden in Limburg zijn oktober tot en met januari.

Twee incidenten met wilde zwijnen buiten de aangewezen leefgebieden, waaronder een dodelijk verkeersongeval en het afschieten van door de brandweer geredde wilde zwijnen, hebben geleid tot een motie in de Provinciale Staten van 12 december 2014. Het college van Gedeputeerde Staten werd verzocht het beleid ten aanzien van wilde zwijnen te actualiseren om een duurzame ontwikkeling van verkeersveiligheid, landbouw en natuurontwikkeling te waarborgen. Dit document weerspiegelt de resultaten van een rondetafelgesprek met verschillende belanghebbenden.

Sinds de inwerkingtreding van de Flora- en faunawet in 2002 wordt buiten de leefgebieden (Meinweg en Meerlebroek) een nulstand van het wild zwijn nagestreefd. Dit beleidsdoel werd vastgelegd in een faunabeheerplan, goedgekeurd door het college van Gedeputeerde Staten. De provincie verstrekte ontheffingen om wilde zwijnen buiten de leefgebieden te doden, zonder restricties ten aanzien van periodes en tijden. In het voorstel voor de nieuwe Wet natuurbescherming werd voorgesteld het wild zwijn toe te voegen aan de wildlijst, maar de huidige status blijft ook gehandhaafd in de Omgevingswet, waarbij het wild zwijn een beschermde soort is die alleen met een provinciale ontheffing mag worden beheerd.

De aanwezigheid van wilde zwijnen leidt tot:

  1. Schade aan gewassen
  2. Risico’s voor verkeersveiligheid
  3. Risico’s voor volksgezondheid en gezondheid veestapel
  4. Effecten op natuur

Ondanks het toegestane afschot sinds 2002 heeft het wild zwijn zich sterk verspreid in Limburg, met populaties in het Heuvelland, de zuidelijke Roerstreek en westelijk Midden-Limburg. Factoren zoals klimaatverandering, immigratie van dieren en grootschalige teelt van maïs hebben bijgedragen aan deze toename. De stand buiten de aangewezen leefgebieden wordt geschat op 1500 dieren, veel meer dan de 60 dieren binnen de leefgebieden. Het realiseren van een nulstandbeleid is feitelijk niet haalbaar.

De aanwezigheid van populaties buiten de aangewezen leefgebieden heeft geleid tot schade aan landbouwgewassen en problemen met verkeersveiligheid. Er is ook een risico dat een uitbraak van dierziekte in een populatie wilde zwijnen tot exportrestricties voor de varkenshouder leidt. Tegelijkertijd biedt de aanwezigheid van wilde zwijnen in natuurgebieden ecologische voordelen en recreatieve waarde mits de wandelaars hun honden aangelijnd houden en zich houden aan de regel om zich niet buiten de paden te begeven, waardoor er in Zuid-Limburg al diverse incidenten met wandelaars hebben plaatsgevonden (gemeente Meersen).

Wilde zwijnen horen thuis in de aangewezen leefgebieden, daarbuiten niet. De provincie en stakeholders zullen zich richten op het verminderen van schade en het beheersbaar maken van de aanwezigheid van wilde zwijnen buiten de leefgebieden. Dit kan worden bereikt door goed faunabeheer en andere maatregelen. Het afschot blijft volledig vrij; de duurzame staat van instandhouding is immers al gewaarborgd in de aangewezen leefgebieden. Nieuwe vestigingen moeten worden voorkomen door vroegtijdig ingrijpen van faunabeheerders/jagers.

Om schade te verminderen, zijn de volgende maatregelen nodig:

  • Rasters op de grens tussen natuur- en landbouwgebieden om gewassen te beschermen.
  • Aanbieden van alternatief voedsel binnen natuurgebieden om uitzwerven naar agrarische percelen te voorkomen.
  • Waarschuwingssystemen langs wegen en faunapassages om verkeersveiligheid te verbeteren.
  • Verbetering van afschotmethoden en samenwerking tussen jachthouders.

Effectieve maatregelen vereisen maatwerk per gebied en een gedeelde verantwoordelijkheid van natuurbeheerders, agrariërs en wildbeheereenheden en hun jachthouders. Lokale overleggen zijn noodzakelijk om toegang tot terreinen af te stemmen. In het Meinweggebied zijn goede ervaringen opgedaan met deze aanpak.

De provincie kan financiële ondersteuning bieden bij het nemen van maatregelen, onder andere via de Subsidieverordening Inrichting Landelijk Gebied. Goede schadepreventie leidt tot minder kosten voor schadetegemoetkomingen. Het is zinvoller om te investeren in schadepreventie dan in tegemoetkomingen.

Bij goede samenwerking om schade te voorkomen, hoeven agrariërs geen behandelbedrag te betalen voor taxatie van schade aan landbouwgewassen. Binnen deze gebieden zal daarom geen behandelbedrag van toepassing zijn.

Nieuwe vestigingen van wilde zwijnen in deelgebieden op de westelijke Maasoever, waar de intensieve varkenshouderij geconcentreerd is, zullen worden tegengegaan door gecoördineerde inzet van grondgebruikers, jachtaktehouders en wildbeheereenheden. De provincie kan hierbij een aanwijzing doen om afschot mogelijk te maken.

De provincie Limburg zal de Faunabeheereenheid Limburg verzoeken om een gebiedsgerichte uitwerking van deze aanpak te maken als onderdeel van het faunabeheerplan 2020-2026, dat in het voorjaar van 2020 ter goedkeuring aan het college van Gedeputeerde Staten is aangeboden. Ook het financiële aspect behoeft nadere uitwerking.

De toename van schade in 2014 is gerelateerd aan een beleidswijziging van het Faunafonds, waardoor minder vergoedingen voor geleden schade konden worden aangevraagd en uitgekeerd.

De aantallen wilde zwijnen worden gereguleerd door afschot, waarvoor een ontheffingen van de navolgende artikelen Wet natuurbescherming;

  • Artikel 3.10, lid 1 onderdeel a en b, Wet natuurbescherming (Wnb), voor het opzettelijk doden of vangen van wilde zwijnen en/of het opzettelijk beschadigen of vernielen van vaste voortplantingsplaatsen of rustplaatsen van wilde zwijnen;
  • Artikel 3.24, lid 2, Wnb in samenhang met artikel 3.10, onderdeel a en e, Besluit natuurbescherming (Bnb), voor het gebruik van hagelpatronen welke metallisch lood bevatten (type Brenneke shotgunpatroon (“slug”)) en voor het zich buiten gebouwen bevinden met middelen of met materialen ter onmiddellijke vervaardiging van die middelen, voor het vangen of doden van dieren;
  • En van de krachtens artikel 3.26, lid 2 onderdeel a, b en c, Wnb gestelde regels in samenhang met artikel 3.13, lid 1 en 4, Bnb en artikel 3.16, lid 1 onderdeel a, Bnb, voor zover betrekking hebbende op het gebruik van het geweer voor zonsopgang en na zonsondergang, voor het gebruik van middelen op, aan of bij het geweer en voor het gebruik van afwijkende munitie. Waarbij rekening dient te worden gehouden met belangen van veiligheid, volksgezondheid, welzijn en milieu.

Deze ontheffingen worden verleend door de provincie aan de Faunabeheereenheid, die deze weer doorgeven aan de aangesloten WBE’s en individuele jachthouders. De vergunninghouder kan de vergunning doorgeven aan andere jachtaktehouders, die deze op hun beurt rechtsgeldig kunnen overdragen aan een andere jachtaktehouder.

Naast de reguliere bestrijding met een kogelgeweer is het gebruik van kunstlicht en restlicht- en warmtebeeldkijkers mogelijk, volgens de voorwaarden in de ontheffing wild zwijn en de machtiging van de faunabeheereenheid. Het gebruik van nachtkijkers heeft zeer goede resultaten opgeleverd. In 2014 werden buiten de leefgebieden 8 dieren met nachtzicht geschoten (2% van totaal afschot), in 2018 652 dieren (60%), en in 2019 werd 72% en in 2023 meer dan 80% van het afschot met nachtzicht gerealiseerd.

Als ontheffingsvoorwaarde moet het veiligheidsprotocol “Zekerheid bij drukjachten” strikt worden opgevolgd. Dit vergroot de veiligheid en het draagvlak voor de uitvoering van de ontheffing.

Goed beheer zou grotendeels moeten voorkomen dat een overmaat aan schade door wilde zwijnen ontstaat, zowel in het kader van verkeersveiligheid als landbouw. Ondanks alle beheerinspanningen neemt het aantal en de verspreiding van wilde zwijnen buiten het leefgebied De Meinweg & Meerlebroek toe in Limburg. Zoals ook in andere Europese landen is waargenomen, laat een gevestigde populatie wilde zwijnen zich niet eenvoudig terugdringen, zeker niet na voedselrijke jaren waarin de stand snel kan toenemen.

Het najaar is bij uitstek de tijd dat wilde zwijnen gaan trekken, wat het risico op aanrijdingen verhoogt. Na maanden in grote aaneengesloten maïsgebieden te hebben geschuild, verdwijnen met de naderende winter steeds meer van die percelen, waardoor de wilde zwijnen naar gebieden met dekking trekken. Het gevarieerde landschap van Limburg maakt het voor wilde zwijnen relatief eenvoudig om zich door de provincie te verplaatsen.

Met de huidige mankracht en middelen van vrijwillige jachtaktehouders is het niet mogelijk om de wilde zwijnenstand zodanig terug te brengen dat landbouwschade en verkeersrisico’s geheel worden voorkomen. Gemiddeld kost het een jachtaktehouder 40 tot 100 uur om een wild zwijn te schieten. Het gebruik van nachtzicht- of restlichtapparatuur en/of een geluiddemper heeft tot een betere tijd/resultaat-verhouding geleid, maar wilde zwijnen passen zich hieraan aan, door pas echt in de nachtelijke uren actief te zijn, wat het voor jagers moeilijk maakt.

Het gebruik van een geluiddemper kan mogelijk minder verstoring in het veld en de omgeving veroorzaken, waardoor het geweer op meer locaties vaker en effectiever kan worden ingezet. Vangkooien kunnen mogelijk een aanvullend effectief middel blijken om lokaal de stand te verlagen.

veiligheidskleding druckjacht

Neem als ontheffingsvoorwaarde op dat het veiligheidsprotocol “Zekerheid bij drukjachten” strikt opgevolgd dient te worden. Dit vergroot de veiligheid en het draagvlak voor de uitvoering van de ontheffing.