Regelmatig wordt er geroepen dat de WBE tellingen niet deugen en dat het CBS onze gegevens daarom niet kan valideren. Het CBS stelt enkel: de WBE tellingen zijn het grootste meetnet van Nederland. Evelien Jongepier, teamleider ecologie van de Jagersvereniging legt uit.
Vrijwel alle ecologische monitoringsprogramma’s in de Wereld zijn gebaseerd op steekproeven. Alle dieren tellen is praktisch onhaalbaar, en ook niet nodig, zolang de steekproef een goede afspiegeling is van de werkelijke populatie. Belangrijk is dat de steekproef voldoende omvang heeft. Bij een te kleine steekproef is de onzekerheid te groot om betrouwbare inschatting te maken van hoe in het wild levende populaties zich ontwikkelen.
Méér tellen of vaker tellen?
Hoe groter het deel van de populatie is dat je telt, hoe groter de betrouwbaarheid van de gegevens. Dit kan door vaker te tellen, bijvoorbeeld herhaaldelijke tellingen van hetzelfde gebied binnen een seizoen. Zo kan voor dat specifieke gebied met steeds grotere zekerheid vastgesteld worden hoe de populatiestand zich verhoudt tot eerdere tellingen. Ook kan ervoor gekozen worden om méér gebieden of jachtvelden te tellen. Hoe meer gebieden je telt, des te nauwkeuriger de schatting van de totale populatiestand. Samengevat, door vaker een bepaald gebied te tellen kan beter ingeschat worden hoeveel dieren er in dat specifieke gebied aanwezig zijn, hoewel dat geen informatie geeft over de stand in andere gebieden. Door meer gebieden te tellen is de onzekerheid per gebied groter, maar kan wel goed bepaald worden wat de stand is op het niveau van bijvoorbeeld een gehele WBE, provincie of land.
Verschillen tussen meetnetten
Verschillende meetnetten maken verschillende afwegingen, tellen we vaker of tellen we méér? Het NEM meetnet dagactieve zoogdieren bijvoorbeeld kiest voor het eerste, waardoor ze goed in kaart kunnen brengen hoe de wildstand zich ontwikkeld binnen de getelde gebieden. De WBE’s tellen juist méér, tot wel 100% van het totale WBE oppervlak. In het ene telgebied tel je soms door toeval wat meer dan in het andere, maar door juist heel veel gebieden te tellen middelen die verschillen uit. Hierdoor geven de WBE tellingen een betrouwbaar beeld van hoe populaties zich op WBE niveau ontwikkelen. De reden voor dit verschil in benadering zit hem in het verschil in grondslag van de meetnetten. Voor het doel van de WBE tellingen is het niet nodig om op telgebied of jachtveld-niveau informatie te verzamelen. Inzicht in de populatieontwikkeling op WBE, provincie of landelijk niveau is wel belangrijk. Zo weten we hoe het werkelijk gesteld is met de wildsoorten, en zorgen we voor een goede onderbouwing van faunabeheerplannen en landelijk beleid. Elk meetnet heeft dus zijn eigen karakter, de ene benadering is niet beter of slechter dan de andere, en elk moet op eigen merites beoordeeld worden.
Een steekproef moet een goede afspiegeling zijn
Naast de omvang van de steekproef is ook de samenstelling van essentieel belang. Een steekproef moet immers een goede afspiegeling zijn van het gehele gebied waarover je conclusies wilt trekken. Telt u de gehele WBE, dan is de steekproef per definitie representatief. Telt u een deel, dan moeten dat deel representatief zijn voor de WBE. Dit betekent dat de verschillende biotopen in dezelfde verhoudingen geteld worden als dat ze voorkomen in de WBE. Door dit te borgen kan met een steekproef van ca. 10% uitstekend de populatieontwikkeling binnen de WBE gevolgd worden, zeker voor algemene soorten zoals haas, konijn, fazant, wilde eend en houtduif.
Waarom zijn de WBE tellingen essentieel?
Een goed meetnet is dus voldoende groot en voldoende representatief. Daarin zit hem nu juist de kern van de discussie rond de recente inperking van de jacht. De minister heeft zich bij dit besluit gebaseerd op de tellingen van het NEM meetnet dagactieve zoogdieren. Binnen dit meetnet van Sovon en de Zoogdiervereniging wordt ongeveer 1% van het oppervlak van Nederland geteld. Deze 1% wordt meerdere malen per seizoen geteld, maar buiten deze gebieden worden geen gegevens verzameld. Bovendien blijft het agrarisch gebied waaraan veel wildsoorten zijn gebonden behoorlijk achter. Vogelaars tellen nu eenmaal liever daar waar veel zeldzame vogels te zien zijn. Een kleine steekproef die geen goede afspiegeling vormt van een provincie leidt al snel tot de verkeerde conclusies. Dat hebben we recent gezien in Utrecht, waar de jacht op haas gesloten werd door een vermeende afname van de populatie tot 2020. De meest recente gegevens van de Zoogdiervereniging suggereren juist een stabiele populatie tussen 1997 en 2021. Zulke plotselinge veranderingen geven aan dat er een grote behoefte is aan meer telgegevens. De WBE tellingen zijn dus keihard nodig, en de Tweede Kamer is het hier in ruime meerderheid mee eens.
Wat betekent dit voor de voorjaarstellingen?
De Jagersvereniging legt momenteel de laatste hand aan haar voorjaarstelprotocollen. Deze zijn tot stand gekomen in samenwerking met het CBS en vertegenwoordigers van alle afdelingen. Dankzij deze kennis en expertise kunnen we in aanloop naar de voorjaarstellingen, breed-gedragen, uniforme telprotocollen met u delen, die volop ruimte bieden voor maatwerk en innovatie. In de doorontwikkeling van onze protocollen staat voorop dat de telgegevens van komend jaar goed vergeleken kunnen worden met die uit voorgaande jaren. Bij trendtellingen is juist het behoud van de gegevensreeks essentieel. Telt u altijd de hele WBE? Dan is het belangrijk om dat ook komend jaar opnieuw te doen. Telt u een deel? Tel dan ook dit jaar weer datzelfde deel. En wat betreft het karakter en de kracht van het WBE meetnet? Dat legt de Jagersvereniging natuurlijk ook goed uit aan alle andere betrokken partijen.