Provincies gaan boekje te buiten, Raad van State geeft aan dat de uitspraak Rechtbank Midden Nederland, alleen de proces partijen (provincie Utrecht) bindt. De minister is het ook oneens met uitspraak rechtbank Midden Nederland inzake onverbindend verklaren Rnb ten aanzien van de vos en heeft inmiddels hoger beroep ingesteld.
De provincies kunnen namelijk het bejagen van de nationaal vrijgestelde soorten in hun provincie niet verbieden, het wel of niet bejagen van deze soorten uitdrukkelijk geen bevoegdheid van de provincie. Alleen de minister is in deze het wettelijk bevoegd gezag.
De desbetreffende provincies gaan dus juridisch gezien hun boekje ver te buiten, dus geldt dit ook voor de provincies Groningen, Drenthe, Zuid-Holland en nu ook Limburg v.w.b. de vos. Deze provincies handelen niet alleen onbevoegd maar daarnaast is dus hun interpretatie van de uitspraak rechtbank Midden Nederland ook nog eens onjuist. volgens de RvS.
Namelijk, vandaag diende het verzoek om een voorlopige voorziening van Gedeputeerde Staten van de provincie Utrecht (hierna GS Utrecht) naar aanleiding van de uitspraak van de rechtbank Midden Nederland over de ontheffing nachtelijk afschot vossen. De rechter overwoog tijdens de behandeling dat de onverbindend verklaring in deze uitspraak alleen bindend is ten aanzien van de bij deze procedure betrokken partijen.
Hiermee zijn de gevolgen van de uitspraak dus niet landelijk en blijven deze beperkt tot binnen de provinciegrenzen van Utrecht.
De minister heeft inmiddels aangegeven dat zij het oneens is met de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland. Zij is zoals blijkt uit haar antwoord op Tweede Kamer vragen van de leden Bisschop (SGP) en Van Campen (VVD) over het jachtbeleid. De minister heeft bij de beantwoording onomwonden gesteld het volstrekt oneens te zijn met de uitspraak van de rechtbank Midden Nederland waarbij de bepaling van artikel 3.1, tweede lid, van de Rnb onverbindend is verklaard ten aanzien van de vos.
Zij verwoorde dit als volgt:
“Ik ben het niet eens met het oordeel van de rechtbank dat ik onbevoegd ben om de vrijstelling in artikel 3.1, tweede lid, van de Rnb op te nemen. Van onbevoegdheid is geen sprake, want de vrijstelling is door het bevoegde orgaan verleend binnen de door artikel 3.15 van de Wnb voorgeschreven kaders. Ik ben daarom voornemens om hoger beroep in te stellen tegen de uitspraak.”
Uit voorgaande vloeit volgens de NOJG alsook de Jagersvereniging voort, dat het (onrechtmatige) beleid dat enkele provincies ten aanzien van de nationaal vrijgestelde soorten voorstaan volstrekt onhoudbaar is geworden. Zij zijn dan ook van mening dat de betreffende provincies per direct dienen te reageren en de schadebestrijding op alle landelijke vrijgestelde diersoorten dienen toe te staan, zij zijn immers niet bevoegd en de uitspraak van de RvS geeft aan dat deze uitspraak alleen kan gelden voor de provincie Utrecht.
De Wet natuurbescherming en het Besluit en de Regeling natuurbescherming zijn de grondslagen voor de landelijke vrijstelling van de vos in de vorm van een Ministeriële regeling, gezien de uitspraak van de minister.
Bovenstaande staat overigens los van een andere procedure die bij de RvS loopt en die ook over de houdbaarheid van de landelijke vrijstelling gaat. Deze procedure kent een andere invalshoek en is juridisch inhoudelijk gezien van een andere orde dan de procedure bij de rechtbank Midden Nederland.
De kwestie die bij de RvS speelt gaat over de mogelijkheden tot uitvoering van de landelijke vrijstelling en de koppeling daarvan met het provinciale Faunabeheerplan.